(vm. Goudkust), republiek aan de westkust van Afrika, begrensd door de Golf van Guinea, Ivoorkust, Opper-Volta en Togo, 238540 km2, 9,9 mln. inw.
Hoofdstad: Accra.FYSISCHE GESTELDHEID Algemeen. Ghana bestaat uit precambrisch gesteente, dat in het noordwesten en in het zuiden dagzoomt en in het Voltabekken bedekt is met zandsteen van paleozoïsche ouderdom; in het uiterste zuidwesten en zuidoosten is het bedekt met gesteente van recentere oorsprong.
Reliëf en afwatering. De kust (535 km), met een strandwal en lagunen, heeft een sterke branding. De kustvlakte varieert van 60-150 km in de breedte en is niet hoger dan ca. 150 m. Achter de kustvlakte ligt een heuvelland, de Ashanti Heuvels, met een gemiddelde hoogte van 250-500 m. Langs de oostgrens (Togo) ligt een heuvelreeks, met de Djebobo (850 m) als hoogste punt van Ghana. Tussen beide heuvelreeksen ligt het lagere en vrij vlakke Voltabekken, met het Volta Meer en waardoor de rivier de Volta stroomt. Deze rivier wordt gevoed door de Witte en de Zwarte Volta en verzorgt de afwatering van het gehele Voltabekken.
Klimaat. Het klimaat van Ghana is voornamelijk heet en vochtig, waarbij de contrasten in het klimaat ontstaan door verschil in neerslagpatroon, dat bepaald wordt door de zuidwestmoesson. Deze moesson brengt in het zuidwesten in de zomer en in de winter neerslag (vochtig tropisch klimaat) en in de noordelijke gebieden alleen ’s zomers; in de winter waait in het noorden de harmattan, een droge met stof beladen wind uit het noordoosten.
Flora. Het vegetatiepatroon hangt met het neerslagpatroon samen: aan de kust mangrove en strandvegetatie, in de vochtige gebieden tropisch regenwoud dat, naarmate het droger wordt, overgaat in savanne.
Urbanisatie. De bevolking van Ghana is sterk geconcentreerd in het zuiden binnen de driehoek Axim-Mampong-Keta. Op 17 % van het oppervlak van Ghana leeft 65 % van de bevolking; m.n. in de grote steden Accra, Kumasi en Sekondi. In het overige deel van Ghana is de bevolkingsdichtheid ca. 17 inw. per km2; met Tamale als enige grote stad. Van de totale bevolking woont 30 % in de steden.
BEVOLKING Algemeen. De bevolking kent een toename van 2,7 % per jaar (geboortencijfer 47 %o, sterftecijfer 20 %o). De gemiddelde bevolkingsdichtheid (39 inw. per km2) is relatief hoog voor Afrika (11 inw. per km2). Ongeveer 45 % van de bevolking is jonger dan 15 jaar en 66 % jonger dan 25 jaar.
Etnisch behoren de stammen in Ghana vrijwel alle tot de Soedannegers. Alleen in het noorden wonen Hamitische groepen. De meeste stammen zijn vanuit het noorden Ghana binnengekomen en zuidwaarts getrokken, o.a. de Akan (44 % van de totale bevolking) waartoe de Ashanti (in de hooglanden), de Twi en de Fanti behoren. In Noord-Ghana vindt men de Mole-Dagbani (16 % van de bevolking), in het zuidoosten van Ghana de GaAdangbe (8 % van de bevolking) en de Ewe (13 % van de bevolking) en langs de kust de Guan. In het zuidoosten heeft de bevolkingstrek tevens een oost—westrichting gehad.
Taal. De officiële taal is Engels, daarnaast zijn er ca. 75 stamtalen en dialecten.
Godsdienst. Door kolonisatie in het zuiden en bevolkingstrek vanuit het noorden, bevinden de christenen (43 %) zich in het zuiden en de islamieten (12 %) in het noorden; 38 % hangt een natuurgodsdienst aan.
Communicatie. Sinds 13.1.1972 staan pers (zeven dagbladen), radio (40 zendstations) en televisie onder toezicht van de staat.
ECONOMIE Landbouw. Van de beroepsbevolking werkt ca. 85 % in de landbouwsector, in een overwegend zelfvoorzienend stadium. Binnen de landbouw is de cacaoproduktie (420000 t) van overheersend belang, zij vormt 70-80 % van de exportwaarde en 25—30 % van de wereldproduktie. Het gebied van de Ashanti Heuvels levert de meeste cacao, die door het staatsbedrijf Cocoa Marketing Board verder verhandeld wordt. Door een belasting op de export van cacao draagt deze bij in de industriële ontwikkeling. In de zelfvoorzienende sector worden in de tropische woudzone kookbanaan, cocoyam, cassave, gierst, maïs, colaboom en oliepalm verbouwd, waarbij incidentele overschotten soms hun weg vinden naar de steden.
De vruchten van de boterboom zorgen voor enige vetten. De bedrijfsgrootte is vaak kleiner dan 1 ha; er wordt brandcultuur toegepast. Veeteelt. Rundveehouderij wordt door de tseetseevlieg moeilijk. Wel worden kippen, varkens en schapen gehouden. In de noordelijke savannegebieden, waar het winterhalfjaar een droge periode vormt, is door het ontbreken van de tseetseevlieg wel rundveehouderij mogelijk. De grootte van de kudde bepaalt het aanzien van de bezitter, waardoor het economisch nut van het rundvee beperkt wordt tot het produceren van mest.
Bosbouw. De houtwinning (56 % bos) is een belangrijke bron van inkomsten. Vooral harde houtsoorten zijn van belang. Herbebossing wordt toegepast.
Visserij. De visserij wordt steeds actiever bedreven, maar men importeert nog een belangrijk deel uit het buitenland. Door het ontbreken van een goed distributiesysteem is de visconsumptie beperkt tot de directe omgeving van vangen aanvoerplaatsen. Mijnbouw. De mijnbouw levert ca. 13 % van de export; exportprodukten: goud (zes mijnen), industriediamant, mangaan (sterk afnemend) en bauxiet. Het kerngebied van de mijnbouwactiviteiten ligt rond Dunkwa.
Industrie. De industrie is m.n. geconcentreerd in het Eastern Region met o.a. Accra en Tema. De havenplaats Tema vormt een middelpunt van zware industrie, met o.a. de olieraffinaderijen (olie-import) en een aluminiumsmelterij (aluinaarde uit Jamaica). Wanneer een spoorlijn tussen Kibi en Tema wordt aangelegd, is het mogelijk eigen bauxiet te gebruiken. Accra is als hoofdstad vooral een centrum van lichte industrie.
De industriële ontwikkeling is op gang gekomen door het Voltaproject, dat door een dam in de rivier de Volta bij Akosombo voorziet in hydro-elektrische energie. Het Volta Meer (8417 km2), een van de grootste kunstmatige meren ter wereld, voorziet in een irrigatiebehoefte voor m.n. rijst. Het industrialisatieprogramma bracht een aanzienlijke buitenlandse schuld met zich mee, die een van de grote economische problemen van Ghana vormt.
Handel. Exportprodukten na cacao en mijnbouwprodukten zijn hout, palmpitten en palmolie, colanoten, kopra, koffie, citrusvruchten en ananas.
Door de staatsschulden zijn de investeringsmogelijkheden vereenvoudigd en is de afhankelijkheid van het buitenland versterkt. De belangrijkste handelspartners zijn de VS, Groot-Brittannië, de BRD, Japan en Frankrijk.
Verkeer. Van het wegennet is ca. 10 % geasfalteerd. De steden Accra, Tema, Koemassi, Awaso en Takoradi zijn met spoorlijnen verbonden. Via de internationale luchthaven te Accra onderhoudt de staatsluchtvaartmaatschappij Ghana Airways Corporation verbindingen door West-Afrika.
STAATSINRICHTING Bestuur. Op 13.1.1972 nam het leger van Ghana de macht over en stelde de Raad van Nationale Verlossing (National Redemption Council) in. De grondwet van 1969 werd buiten werking gesteld, het presidentsambt opgeheven, de Nationale Vergadering ontbonden en alle politieke partijen verboden. Bestuurlijk is Ghana verdeeld in acht regio’s. Rechtspraak. De rechterlijke organisatie is naar Engels model, met het Hof van Appel te Accra als hoogste rechterlijke macht.
Munt. De nationale munt is de cedi, verdeeld in 100 pesewa’s. De koers: 1 cedi = f2,14 = BF 30,6. Onderwijs. Er is een leerplicht van 6-16 jaar. De onderwijssituatie is in het zuiden beter dan in het noorden. Het volgen van voortgezet onderwijs is mogelijk. Er zijn twee universiteiten en een technische hogeschool; verder vakscholen en gerichte arbeiderscursussen.
Defensie. Het leger bestaat uit zes infanteriebataljons en een verkenningssquadron. Sterkte ca. 15000 man. De vloot bestaat uit een aantal kleine eenheden met 2000 man totaal. De luchtmacht is slechts uitgerust met transporten trainingsvliegtuigen die door 1000 man worden bezet. De politie omvat 9000 man.
litt. K.Nkrumah, Ghana (1957); G.Tixier, Ghana (1965); E.A.Bonteng, Geography of Ghana (1966); W.Manshard, Die geographischen Grundlagen der Wirtschaft Ghanas (1961).
GESCHIEDENIS Portugezen, die al in 1471 voet aan wal zetten, waren de eerste Europeanen die zich aan de Goudkust vestigden en er forten bouwden. In de 16e eeuw werden zij gevolgd door Fransen, Engelsen, Hollanders en Denen, aangetrokken door de aanwezigheid van goud en door de lucratieve slavenhandel. Ca.1700 was Elmina het hoofdkwartier van de Hollanders, Christiansborg van de Denen en Cape Coast Castle van de Engelsen. De slavenhandel werd vergemakkelijkt door de vele onderlinge oorlogen tussen de stammen, die hun krijgsgevangenen aan de Europeanen verkochten. Dezen moedigden de oorlogen tussen de negers zoveel mogelijk aan. Oorlogen en slavenhandel hadden desastreuze gevolgen voor het economische, sociale en culturele leven van de Afrikaanse bevolking.
In die oorlogen kwamen de Ashanti als het machtigste volk naar voren. Na de afschaffing van de slavenhandel verloren deze gebieden voor de Europeanen veel van hun belang.
De Denen deden in 1850, de Nederlanders in 1872 hun bezit over aan de Engelsen. Dezen verklaarden in 1874 de gehele kuststrook tot Gold Coast Colony. Tegen de Ashanti, die vanuit het binnenland de kuststammen bedreigden, moesten zij herhaaldelijk optreden (o.a. in 1873, toen de Ashanti in beweging kwamen na de overdracht van het fort Elmina aan de Engelsen). De Nederlanders hadden namelijk jaarlijks een schatting aan de Ashanti betaald, hetgeen de Engelsen weigerden. De Engelsen maakten een einde aan de traditionele mensenoffers. Na een nieuwe opstand in 1900 werd het Ashantirijk in 1902 tot Britse kolonie en de Northern Territories tot protectoraat verklaard. Het land werd daarna geregeerd door een gouverneur met Britse ambtenaren; het lokale bestuur en de lagere rechtspraak werden aan de inheemse hoofden overgelaten.
Na de Tweede Wereldoorlog liet zich ook aan de Goudkust het nationalisme krachtig gelden; tussen 1946-60 kende het land vijf verschillende grondwetten. Bij de verkiezingen van 1953 en 1956 behaalde de door Kwame ➝Nkroemah gestichte Convention People’s Party (CPP) 71 van de 104 zetels. Nkroemah, die door de Engelsen wegens opruiing gevangen was gezet, werd minister-president. Het land werd op 6.3.1957 onder de naam Ghana een onafhankelijk koninkrijk onder de Britse kroon en binnen het Britse Gemenebest. Ingevolge een plebisciet in 1955 sloot het door Groot-Brittannië bestuurde voogdijschapsgebied der VN, Togo, zich aan bij Ghana. Zijn naam ontleende de nieuwe staat aan een rijk dat zich 1000 jaar geleden tussen de bovenloop van de Niger en de Atlantische Oceaan uitstrekte.
Oppositie tegen Nkroemahs streven naar centralisatie bestond in het Ashantigebied en de Northern Territories, waar men zich verzette tegen de inperking van het hoofdengezag. Bij de successieve verkiezingen wist Nkroemah zijn positie echter geleidelijk te versterken. Hij regeerde met straffe hand: le-den van de oppositie werden gevangen gezet of gedeporteerd; de macht der stamhoofden werd beknot. In 1958 sloot hij met Sekou Touré van Guinea een overeenkomst waarbij beide landen zich verbonden tot een unie, die bedoeld was als de kern van een toekomstige Westafrikaanse federatie. In 1960 werd Nkroemah president van het tot republiek uitgeroepen Ghana, dat echter lid bleef van het Britse Gemenebest. Op 27.12.1960 werd een unie aangekondigd tussen Ghana, Guinea en Mali.
De unie zou de kern vormen van de Verenigde Staten van Afrika. In 1964 werd bij volksstemming het één-partijstelsel ingevoerd: de cpp werd de enige toegelaten partij. Op 24.2.1966 werd Nkroemah, die op reis was in China, door militairen af gezet, de ccp werd verboden en het parlement ontbonden. De National Liberation Council (nlc) onder leiding van generaal J. Ankrah nam het bestuur in handen. Terugkeer naar een burgerlijk bestuur werd in het vooruitzicht gesteld.
Jongere officieren trachtten op 17.4.1967 tevergeefs het regime omver te werpen. Tijdens het bewind van Ankrah trad Ghana internationaal minder op de voorgrond en voer een duidelijk westelijke koers.
In aug. 1968 kreeg Ghana een nieuwe grondwet. Bij de parlementsverkiezingen (op 1.5.1969 was het verbod op de vorming van politieke partijen opgeheven) behaalde de Progress Party van K.Boesia 105 van de 140 zetels in de Nationale Vergadering. Boesia werd premier, terwijl een presidentiële raad van drie militairen (als overgangsmaatregel) als hoogste bestuursorgaan werd geïnstalleerd. Op 30. 9.1969 hield de nlc op te bestaan. De presidentiële raad werd in juli 1970 ontbonden en E.Akoefa-Addo werd tot president gekozen. De nieuwe regering eerbiedigde aanvankelijk de democratische regels en de burgerlijke vrijheden.
Grote economische problemen werden echter veroorzaakt door de hoge schuldenlast uit de periode van het Nkroemah-bewind en door een voortdurende prijsdaling van de cacaobonen, het belangrijkste exportprodukt van Ghana. Een conflict tussen regering en vakverbond, het Trade Union Congress (TUC), leidde in 1971 tot een verbod van het TUC. Op 13.1.1972 maakte een militaire staatsgreep onder leiding van I.K.➝Acheampong een einde aan het bewind van Boesia. Acheampong werd voorzitter van de door militairen gevormde National Redemption Council (NRC). Deze raad bezat het hoogste staatsgezag. De verhouding met de TUC en de traditionele hoofdmannen werd beter.
De NRC trachtte door het stimuleren van de verbouw van voedingsgewassen de voedselimport te beperken. Interne spanningen leidden in okt. 1975 tot de vorming van een uit zeven man bestaande Supreme Military Council (SMC), eveneens onder leiding van Acheampong, die de NRC geleidelijk verving. Ook dit bewind heeft te kampen met binnenlandse spanningen, voortkomend uit ideologische, tribale en geografische verschillen. In 1975 werden enkele samenzweringen ontdekt. Bovendien dreigde een ernstige situatie doordat een deel van het volk der Ewe in de Volta Region aansluiting wenste bij Togo. Binnenlandse spanningen worden daarnaast bevorderd doordat de militairen er geen blijk van geven de regering weer over te willen dragen aan burgers.
In nov. 1976 stelde Acheampong voor, de militaire regering te vervangen door een Eenheidsregering, zonder dit voorstel nader te preciseren. litt. K.Nkrumah, Autobiography (1958); D. Kimble, Political history of Ghana (1963); D.Austin, Politics in Ghana 1946-60 (1964); K.B.A. Dickson, A historical geography of Ghana (1969); R.Pinkney, Ghana under military rule 1966-69 (1972); National Redemption Council Office, Two years in office of colonel I.K.Acheampong, 197274 (1974); T.Jones, Ghana’s first republic (1976).