(GOM), Belg. publiekrechtelijke instellingen met rechtspersoonlijkheid, opgericht in het raam van de wet van 15.7.1970 houdende organisatie van de planning en economische decentralisatie. Zij zijn belast met de algemene studie en de promotie van de economische ontwikkeling.
Met het oog op de verwezenlijking van het Plan beschikken zij over een algemeen recht van stuwing en coördinatie ter bevordering van de economische bedrijvigheid, van de ruimtelijke ordening, van de sociale uitrusting en van de gewestelijke infrastructuur. Zij kunnen met eigen middelen elk onroerend goed onteigenen, uitrusten, verkopen of inbrengen en concrete handelingen stellen, die de in het Plan bepaalde private of publieke investeringen kunnen bespoedigen of uitbreiden. Zij zullen zelf industriële projecten op gang brengen, inzonderheid deze voorgesteld door de ➝Dienst voor Nijverheidsbevordering. Het initiatief tot oprichting van de gom behoorde toe aan de provincieraden. Op gemotiveerd advies van de bevoegde ➝Gewestelijke Economische Raden werd hun actiegebied vastgesteld bij KB van 2.8.1972. In totaal werden zeven GOM opgericht voor: 1. de Waalse prov. (Henegouwen, Luik, Luxemburg, Namen en het arr. Nijvel);
2. het arr. BrusselHoofdstad;
3. het arr. Halle-Vilvoorde en Leuven;
4-7. resp. de provincies Antwerpen, Limburg, Oosten West-Vlaanderen. Zij zijn samengesteld uit eensdeels leden die de publiekrechtelijke sector vertegenwoordigen, nl. provincie(s), intercommunale verenigingen en gemeenten, en anderdeels uit leden die de privaatrechtelijke sector vertegenwoordigen, nl. vertegenwoordigers van de werkgeversen werknemersorganisaties. De regering oefent toezicht uit via een regeringscommissaris en een afgevaardigde van de minister van Financiën. Tot de werkingsmiddelen van de gom behoort
o.m. een kapitaalinbreng die uitsluitend door de provincies wordt gestort evenals de werkingstoelagen voorzien in de wet van 1970.