v./m.,
1. acclimatisatie;
2. het eraan gewend zijn, waardoor men van bepaalde medicamenten, b.v. slaapmiddelen, een steeds grotere dosis moet nemen om hetzelfde effect te bereiken (e);
3. een wezenlijke voorbereiding op de opvoeding (e).
(e) farmacologie. Gewenning is een bekend verschijnsel. Het komt bij vrijwel alle geneesmiddelen voor, bij het een bijna niet merkbaar, bij het ander zo duidelijk dat doseringen tot het tienof twintigvoudige moeten worden opgevoerd. Het gewenningsmechanisme is voor iedere stof anders, en soms zeer gecompliceerd. Men kent het fenomeen vooral van de verdovende middelen (pijnverdovende middelen en slaapmiddelen van de barbituurzuurgroep e.d.). De gewenning beïnvloedt het effect van tal van andere farmaca. pedagogie.
Gewenning vormt, evenals dressuur en ➝gewoonte vorming, de onderste grens van de opvoeding. Door gewenning ontstaan in de zuigelingentijd
1. een eerste zich instellen op iets buiten het kind zelf, een eerste leren, een eerste herinneren; 2. een gewennen aan mensen, aan diverse zintuigprikkels;
3. cycli van gewende ondervindingen, d.w.z. een regelmaat van zich steeds herhalende ervaringen, die in de jonge-kindertijd het psychische leven de eerste structuur en differentiatie gaan geven.