Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

gevaarzettingsdelict

betekenis & definitie

o. (-en), delict van het in gevaar brengen van een rechtsbelang.

(e) Gevaarzettingsdelict moet men niet verwarren met krenkingsdelict: krenking van een rechtsbelang. Historisch is het krenkingsdelict het oudste; strafrechtelijk optreden door de overheid was in het algemeen pas toegestaan wanneer een rechtsbelang (leven, gezondheid, vermogen e.a.) daadwerkelijk was geschonden (➝Erfolgshaftung). De strafbare ➝poging betekent een verfijning van deze regel. Acht de wetgever het in gevaar brengen van rechtsbelangen reeds voldoende voor strafrechtelijk optreden, dan kan hij op twee manieren het delict omschrijven (➝delictsomschrijving). Men spreekt van een concreet gevaarzettingsdelict wanneer in de delictsomschrijving aangegeven wordt, voor welke belangen men gevaar ducht. Zo stelt art. 157 Ned.

WStr strafbaar opzettelijke brandstichting, resp. indieri daar gemeen gevaar voor goederen of levensgevaar voor een ander is te duchten. (Vgl. ook boek II titel 7 Ned. WStr art. 100: oorlogsmisdrijf, art. 331: bedrog bij bouwwerk.) Als de wetgever niet het rechtsbelang omschrijft dat mogelijkerwijs door de gedraging in gevaar wordt gebracht, is er sprake van een abstract gevaarzettingsdelict. In dit geval stelt de wetgever een gedraging strafbaar welke dus als zodanig niet gevaarlijk behoeft te zijn. Slechts het vermoeden van gevaar dat de wetgever koestert en de wens dit te voorkomen, verklaart het bestaan van gevaarzettingsdelicten. De consequentie van deze wetgevingstechniek is dat de stelen bewijslast van het OM zeker ingeval van abstracte gevaarzettingsdelicten, aanzienlijk verlicht wordt. Uit rechtsstatelijk oogpunt is het dan ook raadzaam spaarzaam gebruik te maken van dit soort wetgeving.

Het middel ter voorkoming moet niet erger worden dan de kwaal zelf. Inmiddels zijn er talloze abstracte gevaarzettingsdelicten gecreëerd, vooral op die terreinen van het maatschappelijk leven, waar men het er ongeveer over eens is wat ‘gevaar’ betekent en welke gedragingen daartoe gemeenlijk leiden, zoals in het verkeersrecht (vgl. art. 25 Wegen Verkeers Wet). Enkele misdrijven tegen de openbare orde zijn in Nederland ook abstracte gevaarzettingsdelicten. Art. 331: opruiing; art. 132, 134: verspreidingsdelicten; art. 140: deelneming aan een verboden vereniging. Voor strafbaarheid van deze gedragingen is onverschillig of deze in feite aanleiding geven tot een bepaald gevaar.

In België komt met de jaren meer de tendens tot uiting het louter in gevaar brengen te incrimineren, met daaruit voortspruitend een nieuw type van misdrijf, het délit-obstacle, waardoor de wetgever de schade die uit sommige gedragingen of toestanden zou kunnen ontstaan poogt te voorkomen, b.v. buiten het Algemeen Politiereglement inzake Verkeer, het Algemeen Reglement op de Arbeidsbescherming, waarbij door talrijke tenlasteleggingen een preventief stelsel van beveiliging wordt ingericht met het oog op het voorkomen niet enkel van arbeidsongevallen doch ook van sommige andere waarvan de mens het slachtoffer kan worden, door een roekeloos miskennen van het gevaar, zoals het besturen van een auto bij wedstrijden, testen oefenritten (KB van 10.6.1976), de werking van een stuwdam, het hanteren van nucleaire werktuigen of toestellen, het opzettelijk veroorzaken van een louter risico van ramp door ontploffing, brand, overstroming, gebouwinstorting, ioniserende stralingen, verspreiding van toxische, radioactieve of bacteriologische produkten.

< >