m. (-s), persoon die zijn beroep ervan maakte de ene geldsoort tegen de andere te ruilen.
(e) De geldwisselaars vormen een der voorlopers van de latere banken (➝bank, GESCHIEDENIS). Hun bestaansrecht ontleenden zij aan de veelsoortigheid en kwaliteitsverschillen van de in omloop zijnde geldstukken. Bij het begin van de christelijke jaartelling waren bij de Jeruzalemse tempel geldwisselaars gevestigd voor het omwisselen van het Palestina overstromende profane Griekse en Romeinse geld in de oude heilige joodse munt, waarin slechts de door elke Israëliet verschuldigde tempelbelasting betaald kon worden. Zij werden door Jezus verjaagd, die tevens hun geldtafels omkeerde (Matth.21,12-13; Marc.11,15-17). Elders in de bijbel is sprake van geldwisselaars als bankiers die deposito’s opnemen (Matth.25,27; Luc.19,23).
