m. (-ken),
1. iemand die aan zinsverbijstering lijdt, (denigrerend) krankzinnige;
2. iemand die in woorden of daden blijk geeft van gemis aan gezond verstand, die erg onnozel is of aan inbeelding lijdt, belachelijk mens: hij is een maar hij is toch goed; elke familie heeft haar eigen soort van gekken; een grote —; een verwaande —; een volkomen, volslagen
—; een halve —; een dubbele, driedubbele —; die oude in toepassing op dwaze, stijfhoofdige of onredelijke oude mensen, m.n. als scheldwoord; als een (als een dwaas) handelen, zich gedragen enz.; als een staan, zitten kijken, onnozel, wezenloos of beteuterd; zo blij als een —, dolblij, uitgelaten blij; iemand voor de houden, de spot met hem drijven, hem beetnemen, zich ten koste van hem vermaken; ook: met iemand de — steken; met iets de steken, er de spot mee drijven, er zich vrolijk mee maken, of wel, de zaak niet ernstig opnemen; voor -, voor niets, zonder aanleiding: die kwajongens laten ons voor — naar de bel lopen; laten jullie me hier voor staan?, voor niemendal; (spr.) op de eerste april zendt men de gekken waar men wil, op de eerste april houdt men anderen voor het lapje; allemans vriend is veelmans —, die iedereen te vriend wil houden, wordt door menigeen beetgenomen; al te goed is buurmans —, wanneer men al te goed is, wordt er misbruik van gemaakt; één kan meer vragen dan honderd wijzen kunnen beantwoorden; gekken en dwazen schrijven hun namen op deuren en glazen, het zijn de dwazen die hun naam overal opschrijven; het moet een wijze hand zijn, die gekken wel zal scheren, er behoort veel verstand toe om met dwazen om te gaan; honderd schoolmeesters (kosters), negenennegentig gekken; kinderen en gekken zeggen (spreken) de waarheid, uit de mond van kinderen en gekken kan men de waarheid horen; veel beloven en weinig geven doet de gekken in vreugde leven, dwazen laten zich met ijdele beloften paaien;
3. nar, zoals vorsten of adellijke heren erop na hielden om zich met hun dwaasheden, grappen en boertige taal te vermaken; hansworst; ik, zei de -, scherts, toegepast op mensen, die graag hun eigen persoon, bij alles te pas brengen; voor spelen, voor hansworst spelen, door allerlei dwaasheden of scherts anderen aan het lachen brengen; voor lopen (met iets), er als een nar (in zijn bonte pak) uitzien, bij uitbreiding er bespottelijk uitzien; zich van den gek(ke) houden, zich van den domme houden, doen alsof men van de zaak niets weet;
4. iemand die voor een persoon of zaak een bijzonder zwak heeft, meestal in samenst. gebruikt: vrouwengek; modegek; die oude -, van een grijsaard gezegd die van de vrouwen houdt; het is zoveel waard als een — ervoor wil geven, in toepassing op zaken waarvan de waarde alleen afhangt van de veelal buitensporige prijs die een liefhebber ervoor bieden wil;
5. gekstok, gekskolf, staf van de narren, met een Momoskop versierd, die zij behendig in hun wijde mouwen wisten te verbergen, om hem onverwachts te voorschijn te brengen: hij draagt de in de mouw, hij verbergt zijn dwaasheid; de (het gekje) kijkt (springt) (hem) uit de mouw(en), zijn dwaasheid komt voor den dag, zijn kuren worden merkbaar;
6. overdr. (in technische toepassingen) beweegbare, met de wind meedraaiende kap die, op een schoorsteen geplaatst, voorkomt dat valwinden naar binnen waaien, maar dat hun zuigende werking aan de leizijde van de gek door een opening aldaar de trek in het rookkanaal bevordert; sluiting van een deurklink die belet dat de deur van buiten kan worden geopend; (aan een pomp, m.n. op zeeschepen) de knie of mik aan het boveneind, waarop de stok of hefboom steunt die de zuiger op en neer beweegt.