1. (van mensen of dieren) met één of meer gebreken of lichamelijke ongemakken behept; mismaakt: een — mens; een — paard;
2. (van werktuigen, toestellen, machines enz.) een of meer gebreken, onvolkomenheden of fouten hebbend: een — toestel; (van onstoff. zaken) onvolkomen, onvolmaakt, onvolledig: een — betoog; een — plan; zijn gebrekkige zijde, zijn verkeerdheden of zwakheden, zijn zwakke zijde; (van verrichtingen of aandoeningen van het lichaam of de geest) onvolkomen, onvolmaakt: een gebrekkige gang; een gebrekkige uitspraak, berekening; de werking van de machine was zeer —; vandaar ook van een persoon met betrekking tot zijn handelingen: hij is een — tekenaar, hij tekent slecht;
3. bw., op een gebrekkige, onvolkomen wijze: — spreken, denken; zich — uitdrukken; hij loopt —.