m. (-en), zwarte leren riem waarmee de orthodoxe jood gebedsteksten op het voorhoofd en aan de linkerarm bindt.
(e) Orthodoxe joden dragen bij hun dagelijkse gebeden de gebedsriemen (tefillien), om daarmee de woorden van Jahwe op hun hoofd en hart te binden, daarmee letterlijk gehoor gevend aan de woorden van Deut.6,4–8: ‘De geboden die ik u heden voorschrijf, moet ge in uw hart prenten. Bindt ze als teken op uw hand en als een band op uw voorhoofd’. Met een riem bindt men op het voorhoofd een leren kokertje, vervaardigd uit de huid van een rein dier. De knoop van de riem op het achterhoofd vormt de Hebreeuwse letter D. Het kokertje is verdeeld in vier vakjes, in elk van hen een stukje perkament met een bijbeltekst. Een soortgelijk kokertje bindt men aan de linkerarm, dicht bij het hart.
Daarin bevindt zich een strook perkament met dezelfde vier teksten. De riem om de arm is zo vastgemaakt, dat de knoop de letter J vormt. Op de riemen van het eerste kokertje staat de letter S. In totaal vindt men dus op de riemen de letters SDJ, van het Hebreeuwse woord SaDaJ, de Almachtige. Een van de teksten is het →Sjema Jisraëel.