Charles André Joseph Marie de, Frans staatsman, *22.11.1890 Rijsel, ♰9.11.1970 Colombey-les-deux-Églises. De Gaulle studeerde aan de militaire academie te Saint-Cyr.
Hij streed in de Eerste Wereldoorlog (1914—18) en raakte in Duitse krijgsgevangenschap. In 1925 voegde maarschalk →Pétain hem toe aan zijn staf. Van 1929—32 verbleef De Gaulle in het Midden-Oosten (Syrië, Perzië en Egypte). Hij schreef hierover Le fil de l’épée, een boek over militair leiderschap, dat indruk maakte op Pétain. De Gaulle werd in de rang van luitenant-kolonel secretaris van de nationale defensieraad (1932—37). In 1934 publiceerde hij Vers l’armée de métier, waarin hij zich uitsprak voor het vormen van een afschrikkingsleger van 100000 man, dat gemechaniseerd en gepantserd zou worden. Het voorstel vond vrijwel geen gehoor.Na de Duitse inval in Frankrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog was De Gaulle van 6-16.6.1940 onderstaatssecretaris in het kabinet-Reynaud. Hij vertrok vervolgens naar Engeland en werd leider van La France Libre en van het Comité National Français (1940—42). In Noord-Afrika werd hij in aug. 1943 de leider van het Comité Français de Libération Nationale. Na de bevrijding van Parijs (aug. 1944) trad De Gaulle op als hoofd van de voorlopige regering. Uitgaande van de gedachte dat de Derde Republiek had gefaald wegens zwakheid van de uitvoerende macht, wenste De Gaulle een nieuwe grondwet, die de president grotere bevoegdheden zou geven. De Gaulle kreeg spoedig te maken met een groeiende (linkse) oppositie. Hij trad in jan. 1946 af.
In 1947 wierp De Gaulle zich op als leider van de Rassemblement du Peuple Français (RPF), die bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1948 ruim 30 % van de stemmen kreeg. Toen de RPF verwaterde, distantieerde De Gaulle zich en bleef de sterke man op de achtergrond. Hij trok zich terug uit de politiek en schreef zijn oorlogsmemoires.
Het echec van de Franse politiek in Algerije leidde op 13.5.1958 tot het begin van een staatsgreep; op 29.5.1958 werd De Gaulle belast met de vorming van een kabinet dat een grondwetswijziging tot stand diende te brengen. Samen met M.→Debré werkte De Gaulle aan een grondwet die aan de president van de republiek uitgebreide bevoegdheden gaf. Nadat deze grondwet was aangenomen, waarmee de Vijfde Republiek begon, werd De Gaulle in jan. 1959 de eerste president van de nieuwe republiek. De Algerijnse kwestie (→Algerije, GESCHIEDENIS) loste De Gaulle op door, tegen de wil van de ‘ultra’s’ in, Algerije onafhankelijkheid te verlenen. Hij streefde ernaar Frankrijk een onafhankelijke rol als grote mogendheid te laten spelen. In 1964 werd de Volksrepubliek China erkend; Frankrijk trad in 1966 uit de NAVO; De Gaulle intensiveerde de contacten met het Oostblok, veroordeelde de Vietnampolitiek van de VS en kondigde een wapenembargo tegen Israël af.
Hij ontzegde aan de EEC iedere vorm van supranationaal gezag en weigerde tweemaal Engelands toetreding (1963 en 1967). Hij streefde ernaar door de ontwikkeling van kernwapens Frankrijk tot een zelfstandige atoommogendheid te maken.
In 1965 werd De Gaulle voor een tweede ambtstermijn als president gekozen. In mei 1968 werd hij geconfronteerd met een studentenen arbeidersrevolte (→Meirevolutie). Deze leidde uiteindelijk tot hervorming van de regering, loonsverhogingen en toezeggingen op het gebied van universitaire hervormingen, maar tevens tot een aanzienlijk verlies van prestige van De Gaulle. Een referendum over de hervorming van de senaat en de nieuwe indeling van Frankrijk in regio’s (april 1969) kreeg 53 % tegenstemmers. De Gaulle trok zijn vooraf aangekondigde conclusie en trad op 22.4.1969 af.
Onder gaullisme verstaat men de politieke beweging en doctrine die de basis is van de Vijfde Republiek. Genoemde trekken van De Gaulles politiek vormen de hoofdkenmerken van het gaullisme als doctrine. De gaullistische partij wisselde verschillende malen van naam en had als organisatie weinig vaste structuur; haar politici en kiezersaanhang varieerden en omvatten groepen van ultrarechts tot niet-communistisch links. Het gaullisme wordt voorts gekenmerkt door een persoonlijk en soms autoritair leiderschap. Werken: La discorde chez l’ennemi (1924), Le fil de l’épée (1932), Vers l’armée de métier (1934), Mémoires de guerre (3 dln. 1954-59; Ned. bew. 1963). . LITT. D.Thompson, Two Frenchmen: P.Laval and C.de Gaulle (1951); R.Aron, C.de Gaulle (1964); R.Massif, De Gaulle et l’Europe (1964); J.R.Tournoux, Pétain et de Gaulle (1964); A.Werth, De Gaulle (1965); J.Lacouture, De Gaulle (1965; 2e dr. 1969); F.R.Willis (red.), De Gaulle (1966); J.Chatlot, Le gaullisme (1970); P.Viansson-Ponté, Hist. de la république gaullienne (2 dln. 1970—71); A. Passeron, De Gaulle, 1958—69 (1972).