I. zn., o. (-s),
1. een draad of verzameling draden van zeer grote lengte, veelal dienende voor de vervaardiging van textielprodukten (e); katoenen, wollen —; afhaspelen, het op een haspel winden; — tweernen of twijnen, het uit twee of meer naast elkaar gelegde draden samenspinnen; uithalen, ontwarren; (ook fig.) een vervelend, treuzelig werk onderhanden hebben; (bij uitbreiding) er druilerig, verdrietig, bedrukt uitzien; verdubbelen (of doubleren), de draden, welke getwijnd of getweernd moeten worden, evenwijdig naast elkaar op de klos leggen; gesponnen -, het uit de korte vezels van vlas, hennep, katoen of wol ineengedraaide garen, in tegenstelling met het getweernde of getwijnde -, ook enkel geheten; machinaal -, in tegenstelling met hand —; tweedraads, driedraads enz. —, het uit twee, drie enz. draden samengesponnen getweernde garen; twintiggangs, dertiggangs enz. -, garen waarvan twintig, dertig enz. gangen op de ketting gaan; (zegsw.) zijn eigen trekken, zichzelf alles toeschrijven, denken dat men niemand voor iets dank verschuldigd is; met hem is het moeilijk te spinnen, met hem is geen land te bezeilen, hij is moeilijk te leiden; daar is nooit van gesponnen, daar is nooit iets van gekomen; goed bij iets spinnen, er veel voordeel van trekken, er veel bij winnen; geen goed van iets kunnen spinnen, niets goeds of deugdelijks van iets kunnen maken; zuiver — spinnen, zuiver en eerlijk handelen; het is goed spinnen van een andermans -, van andermans leer is het goed riemen snijden; (gew.) fijn spinnen, het slim aanleggen;
2. m.n. getweernde linnen draad, gebruikt om ermee te naaien, te breien of te borduren: een klosje wit, blauw, rood een kluwen — en band, garen, band en andere naaibenodigdheden; in en band doen, een garen-en-bandwinkel houden of met garen en band venten;
3. touw, waarvan men o.a. visnetten, vogelnetten en strikken maakt; (fig.) valstrik, laag; iemand in het — krijgen, in het net krijgen, verstrikken; iemand in het jagen, hem tergen, aanhitsen, kwaad maken; in zijn (eigen) vallen, in zijn (eigen) listen verward raken;
II. stoff. bn., van garen vervaardigd: handschoenen; — kant.
(e) Van garens wordt vooral een grote soepelheid (buigzaamheid) verwacht. Garens kunnen ingedeeld worden naar hun:
1. grondstof: a. garens van natuurlijke vezels, katoen, wol, vlas enz.; b. garens van half-natuurlijke vezels, rayon, acetaatzijde, koperzijde enz.; c. garens van kunstmatige of synthetische vezels, polyamide (nylon), polyester (diolen, trevira), polypropeen (meraklon) enz.
2. toepassing: weef garens, tricotagegarens, handbreigarens, tapijtgarens, naaigarens enz.
3. fabricagemethode: a. filamentgarens, deze komen alleen voor bij de half-natuurlijke en de synthetische garens, omdat de spinprocessen van deze garens vezels opleveren van gelijke lengte als de gesponnen garens; b. vezelgarens, dit zijn garens gesponnen van vezels van beperkte lengte (1—70 cm); hieronder vallen de natuurlijke vezels, maar ook de tot ‘korte’ vezels gesneden of gebroken filamenten. Een uitzondering in dit geheel vormen de vezels van de natuurzijde die een lengte van wel 900 m kunnen bereiken en die daarom met een aangepast proces worden versponnen (➝zijdespinnerij).
Garens kunnen ook onderscheiden worden in:
1. enkelvoudige garens, bestaande uit één enkele draad;
2. getwijnde of getweernde garens, waarbij twee of meer enkelvoudige garens om elkaar gedraaid worden. Normaal hierbij is dat twee, of hoogstens drie dezelfde garens samengevoegd worden en dan ineengedraaid. Ook heeft men kabelof koordtwijnen, waarbij het twijnproces enige malen wordt herhaald tot een koord of kabel ontstaat, en effectof siertwijnen. Deze laatste worden toegepast om speciale effecten in weefsels of breisels te veroorzaken (b.v. mouliné-twijn, bouclégarens); het aantal variatiemogelijkheden is hierbij zeer groot, -vtwijnen.
Eigenschappen. Deze zijn zeer belangrijk voor de verdere verwerking en het gebruik van de garens en worden bepaald door de volgende factoren:
1.De grondstoffen hebben invloed op de soepelheid, wasbaarheid, pillingenz. van het eindprodukt.
2.De ligging van de vezels in het garen. Liggen de vezels verward door elkaar dan wordt het garen ruig, volumineus en daardoor warmtehoudend, goed luchtdoorlaatbaar, afhankelijk van de grondstof ook goed wateropnemend; tevens zijn deze garens zwak en onregelmatig. Naarmate de vezels beter evenwijdig aan elkaar komen te liggen, is de draad gladder, voelt harder aan, is compacter en sterker. In vezelgarens wordt de grootste parallellisatie van de vezels bereikt bij gekamde garens; bij filamentgarens liggen de vezels vrijwel geheel parallel zodat de garens veelal een sluik karakter hebben en zich minder goed lenen voor de kledingf abricage. Door ➝textureren is het karakter van de synthetische garens echter te beïnvloeden, ze worden vooral in de tricotagesector toegepast.
3.De dikte of de fijnheid. Deze werd aangegeven als ➝garennummer of ➝-titer (een verband tussen lengte en gewicht van het garen); de aanduiding is genormaliseerd volgens het ➝texsysteem.
4.De twistrichting: de linkse twist of S-twist en de rechtse twist of Z-twist. De laatste komt verreweg het meeste voor.
5.De twistbaarheid: het aantal ineendraaiingen per lengte-eenheid. Naarmate het aantal draaiingen per lengte-eenheid toeneemt, wordt het garen harder van aanvoelen, massiever en sterker tot een bepaalde grens. Breigarens hebben in het algemeen weinig twist, weefgarens meer. Garens met zeer veel twist worden toegepast in crêpeweefsels.
6.De sterkte. In kledingtextiel en huishoud textiel kan men in het algemeen volstaan met een geringere tot matige sterkte. Voor technische artikelen vraagt men een zeer grote sterkte (b.v. garen voor autoen vliegtuigbanden).
7.De gelijkmatigheid. Een garen is volkomen gelijkmatig wanneer het op alle plaatsen dezelfde doorsnede-afmetingen, een gelijke sterkte en een gelijke massa heeft, evenveel twist bevat en evenveel vezels bevat enz. De gelijkmatigheid van garen wordt vooral beïnvloed door het aantal vezels in de doorsnede van het garen, de gemiddelde lengte van deze vezels en het toegepaste spinsysteem. Voor verschillende artikelen (overhemdenpoplin, regenjassenstoffen) eist men een grote gelijkmatigheid. Voor andere artikelen is deze van ondergeschikt belang (dweilen) of zelfs ongewenst (geruwde mantel stoffen).