Doubléren
1. (doubleerde, heeft gedoubleerd), (<Fr.), verdubbelen, inz. de inzet bij het spel; 2. (bilj.) een bal doubleren, hem met zijn bal zo voortdrijven dat hij de band raakt alvorens te caramboleren of in de zak te komen; 3. een jas doubleren, voeren; 4. (ton.) een dubbel emplooi hebben; 5. (zeew.) een kaap doubleren, omzeile...