Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-06-2020

gard (garde)

betekenis & definitie

v./m. (-en),

1. een bosje rijshout, vroeger gebruikt om kinderen als straf mee te slaan m.n. door de onderwijzer; (fig.) plak en ontwassen zijn, een schoolmeesterlijke leiding kunnen ontberen; m.n. de gard die in plaats van lekkernijen op sinterklaasavond aan ondeugende kinderen gegeven wordt: maar o wee wat bitt’re smart, krijgen wij voor koek een —;
2. keukenattribuut bestaande uit een aantal lusvormig gebogen staafjes van bij voorkeur roestvast metaal, samengebundeld in een handvat, voor het glad roeren en/of opkloppen van vloeibare en halfvaste gerechten.

< >