[Lat. Galli], sinds de 3e eeuw v.C. algemene Romeinse benaming voor alle Keltische stammen op het vasteland van Europa. De Galliërs hadden zich sinds de 9e eeuw v.C. over Frankrijk, Noord-Italië, Bohemen en Klein-Azië (→Galatië) verbreid. Zij golden als goede ruiters en waren bedreven in metaalbewerking. De Galliërs in engere zin (de stammen tussen Seine-Marne en Garonne) werden beheerst door de adel, waarvan de macht berustte op grootgrondbezit, en door de →druïden, priesters en tegelijk opvoeders. Als goden zijn o.a. bekend Kernunnos en Epona, terwijl ook dieren vereerd werden. De vrij vroege munten en het uitgebreide wegennet wijzen op handel, vooral via Massilia (Marseille).
Hoewel de Romeinen de instellingen van de Galliërs niet onderdrukten (behalve de druïdenstand), heeft de cultuur van de Galliërs niet lang aan de romanisering weerstand geboden. →Kelten. . LITT. A.Grenier, Les Gaulois (1945).