v./m. (g. mv.),
1. (in het menselijk en dierlijk lichaam) de door de lever afgescheiden vloeistof, in gezonde toestand donkergeel of groen van kleur en bitter van smaak, die een belangrijke rol speelt bij de spijsvertering (e); zo bitter als –, zeer bitter; zwarte –, waaraan door Hippokrates en Galenus het ontstaan van de melancholie of zwartgalligheid, zwaarmoedigheid, droefgeestigheid werd toegeschreven; aan de – zijn, aan de – liggen, de – hebben, aan de galziekte lijden; m.n. van rundvee gezegd; (fig.) toornige of wrevelige stemming, toorn, wrevel, verbittering, wrok, haat enz.: van – vervuld zijn; (zegsw.) de – komt bij hem boven, loopt hem over, ontsteekt hem, zijn drift of toorn komt op, ontsteekt hem; iemands – wekken, ontsteken, iemands drift of gramschap opwekken; overloop van –, (eig.) kortstondig ziekteverschijnsel waarbij het gehele lichaam met jeukende bultjes overdekt is, (fig.) uitbarstende toorn, gramschap, boosaardigheid; veel – hebben, geneigd tot toorn, gramschap enz.; een duifje zonder –, een onschuldig meisje, zonder arglist of boosheid; zijn – uitspuwen, uitbraken, zijn drift, gramschap of boosaardigheid uiten met woorden of daden; vandaar voor boosaardige woorden: die – in de mond heeft kan geen honing spuwen, als men boosaardig of toornig is, kan men geen zoete woorden spreken; honing op de lippen en – in de keel of honing (zoet) in de mond, – in ’t hart, vriendelijke woorden op de lippen, boosheid in ’t hart;
2. overdr. als ben. van bij uitstek bittere vaste stoffen en vloeistoffen, van wat voor het gemoed een kwelling is: voor ons is het geld vergif en –; zonder zegen wordt honing tot –, zonder Gods zegen verkeren de zoetste dingen in bitterheid; zijn pen, zijn woorden in – dopen, de bitterste, boosaardigste woorden kiezen (bij schrijven en spreken); (iets) met – en roet schilderen, met de donkerste, hatelijkste kleuren afschilderen; ’s levens –; bitterheid, onaangenaamheid.
(e) De gal wordt via de galgangen afgevoerd naar de galblaas en daarin tijdelijk opgeslagen of direct aan de dunne darm afgegeven. In de galblaas wordt de gal ingedikt door wateronttrekking. De galzuren en galzouten spelen in de darm een belangrijke rol bij het emulgeren van vet in het waterig milieu (d.i. het verdelen in kleine druppeltjes). Hierdoor wordt bereikt dat het vetsplitsend enzym (lipase) een groter aangrijpingsoppervlak krijgt, zodat de vertering sneller verloopt. Verder spelen de galzuren en -zouten een rol bij de absorptie van vet door de darmwand (→spijsvertering). De galzuren en galzouten worden grotendeels weer teruggeabsorbeerd en komen via de poortader weer terug in de lever.
De →galkleurstoffen komen via de lever in de gal terecht, en worden in de darm ten slotte omgezet in bruine pigmenten, die bepalend zijn voor de kleur van de faeces. Raakt de galblaasuitgang gedeeltelijk of geheel verstopt, dan kunnen in de galblaas galstenen ontstaan.
De afgifte van de gal wordt gereguleerd zowel via de hersenen en het autonome zenuwstelsel, onder invloed van smaaken reukprikkels, als via het parasympathische deel van het autonome zenuwstelsel, onder invloed van prikkeling van de twaalfvingerige darm door b.v. vet voedsel, waardoor het spijsverteringshormoon cholecystokinine wordt vrijgemaakt en de galblaas tot afgifte van gal stimuleert.