v./m. (frezen),
1. (techniek) snijgereedschap in de vorm van een omwentelingslichaam met aan de omtrek, eventueel ook op het kopvlak, als beitels geslepen tanden;
2. (landbouw) werktuig voor het fijnmaken van de bovenlaag van de grond;
3. zie fraise.
LANDBOUW. Een frees slaat met messen of haken die op een as zijn bevestigd, de bovengrond fijn. In de tuinbouw wordt de frees vaak achter tweewielige trekkers geleverd met werkbreedtes tot 50 cm, de landbouwof akkerfrezen achter vierwielige trekkers hebben werkbreedtes tot 300 cm. TECHNIEK. De tanden van een frees werken als beitels. Zij vormen met het lichaam een geheel, zijn daarop gelast of worden erop bevestigd in de vorm van verwisselbare, in de juiste vorm geslepen, snijplaten. Zij zijn van gehard staal, de snijplaten wel van keramisch materiaal. De grondvorm van de frees is cilindrisch of kegelvormig, al of niet geprofileerd (afb.). De frees, die dan voorzien is van gat en spiegleuf, wordt op de spil van de freesmachine bevestigd.
De spil geeft de frees een roterende beweging; de op een slede bevestigde werkstukken worden door de slede rechtlijnig aangevoerd (voedingsbeweging). Bij het afwikkelfrezen (b.v. toegepast bij de tandwielfabricage) roteert ook het werkstuk (afb.).
De tanden van een frees vormen als het ware een rij beitels die na elkaar het werkstuk bewerken. Dit heeft het voordeel dat de tanden na het verrichten van arbeid tijd hebben om af te koelen, wat bij een beitel van een draaibank niet en bij die van een schaafbank minder het geval is. Hierdoor zijn een grotere snijsnelheid (de omtreksnelheid van de frees per tijdseenheid) en voeding (de verplaatsing van het werkstuk per omwenteling van de frees) mogelijk. Vergeleken met de schaafbeitel, die bij de heengaande beweging snijdt en bij de teruggaande slag vrijloopt, heeft de frees nog het voordeel van continu werkzaam te zijn. Bij frezen gemaakt van snelstaal (18% wolfraam) kan tegenover die van gereedschapstaal de snijsnelheid belangrijk worden opgevoerd, tot het tweevoud en hoger. Door het grote aantal tanden behoeft iedere tand voor zich minder arbeid te verrichten, hetgeen aan de rustige werking ten goede komt.
Hetzelfde wordt bereikt door spiraalvormige snijtanden langs de omtrek van het omwentelingslichaam (b.v. mantelfrees). Frezen kunnen linksof rechtssnijdend zijn; de freestanden kunnen scherp of achtergedraaid zijn (afb.). Laatstgenoemde zijn door hun vorm sterker dan scherpe tanden. Voor het vlakfrezen worden mantelfrees en meskopfrees gebruikt, voor het vervaardigen van spiebanen de zaagfrees en de spiebaanfrees. Men onderscheidt meelopend frezen en gewoon frezen. Voordelen van meelopend frezen zijn: langere snijtijd, minder slijpen van de frees, grotere snijsnelheid, grotere spaanproduktie, minder energieverbruik, terwijl het werkstuk minder aan krachten en trillingen onderhevig is.
Een nadeel is echter dat sommige materialen een ruw oppervlak krijgen, dat de freestanden stotend belast worden, terwijl de frees neiging vertoont om over het werkstuk heen te lopen. Aangezien frezen in iedere gewenste vorm kunnen worden vervaardigd, worden zij veel gebruikt in de massafabricage (vooral voor het vervaardigen van tandwielen).