(fladderde, heeft en is gefladderd),
1. met ongelijkmatige bewegingen en ongelijke gang, niet snel (ook met gedruis) vliegen: de vleermuis fladdert; de vogel fladderde in het rond; zich aldus verplaatsen: de vlinder is het raam uit gefladderd;
2. zich op een luchtstroom levendig heen en weer bewegen: wat — de linten van haar muts; (van zeilen) klapperen;
3. (oneig.) zich als een vlinder ongestadig bewegen, met gedachte aan wuftheid: de minnaars fladderden rondom haar;
4. ben. voor ziekelijk snelle samentrekkingen van de hartboezems (240— 360 per min.).