Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 29-06-2020

Finland

betekenis & definitie

Finland, (Suomen Tasavalta — Republiken Finland), republiek in Noordoost-Europa, 337.009 km2 (ca. 10 % water), 4,7 min. inw. Finland grenst aan Noorwegen, de USSR, de Finse Golf, de Botnische Golf en Zweden.

Van Finland strekt ca. 33 % zich uit ten noorden van de poolcirkel. Hoofdstad: Helsinki.FYSISCHE GESTELDHEID RELIËF EN AFWATERING. De pleistocene ijsbedekking heeft de archeïsche (zie Archeïcum) gesteenten, kristallijne schisten, granieten en gneisen, van het Baltisch Schild blootgelegd. De oppervlakte is door het ijs vervormd: het schuurde inzinkingen uit en liet morenewallen achter. De voornaamste morenerug is Salpausselkä (ca. 150 m hoog), zich uitstrekkend van Hanko door Zuiden Oost-Finland naar de Russische grens. De inzinkingen worden ingenomen door rivieren en meren met talloze eilanden. In het oosten van het merenlandschap ligt het stroomgebied van het Saimaa Meer, dat door de Vuoksi, die bij het doorbreken van de Salpausselkä de Imatrawatervallen vormt, in verbinding staat met het Ladoga Meer.

Het midden wordt ingenomen door het Päijänne Meer, dat door de Kymijoki uitloopt in de Finse Golf. In het westen vindt men het stroomstelsel van Pyhäjärvi, dat bij het doorbreken van de Kangasalahoogten tussen de Näsijärvi en de Pyhäjärvi watervallen vormt, die van betekenis zijn voor de industriestad Tampere. Dit stelsel mondt uit in de Botnische Golf door de Kokemäenjoki.

Het westelijk deel van Finland ontstond na het einde van de ijsbedekking. De kust is rotsachtig met kleine rotseilanden, de scheren (skären), en hier en daar duinvorming. Het landschap is vlak en wordt doorsneden door de verschillende parallel lopende rivieren, die in de Botnische Golf uitmonden. Belangrijke rivieren zijn: de Oulunjoki, die zijn water ontvangt van het Oulu Meer (23.000 km2) met de grootste waterval van Finland: de Pyhäkoski (20 km breed en 57 m hoog), verder nog de Tornionjoki (Torne Elv, grensrivier tussen Finland en Zweden), de Kemijoki en de Iijoki. Het oostelijk deel van dit kustgebied gaat door het tafelland van Kajaani en Kuusamo over in Lapland, dat in het zuiden in voorkomen herinnert aan het kustgebied, maar in het noorden een geheel ander karakter heeft door de drumlins, ruggen (selkä), enz. De Saariselkä (ca. 700 m) vormt in het oosten een vrij duidelijke waterscheiding tussen Noordelijke IJszee en Botnische Golf.

Van de rivieren die hier komen, moeten genoemd worden de Tenojoki, met een breed, diepliggend dal, en de Paatsjoki, die uit het Inari Meer komt en tal van stroomversnellingen heeft. Terrasvormig daalt het land af naar de Noordelijke IJszee, maar de fjordenkust ligt buiten Finland. Naar het westen nemen de ruggen in hoogte toe bij de Noorse grens. De hoogste top is hier de Haltiotunturi (1353 m).

KLIMAAT. Dank zij de Golfstroom ligt de temperatuur 10—12 °C boven het gemiddelde van gelijke breedte elders. De gemiddelde jaartemperatuur is in Zuid-Finland 5—3 °C, in het binnenland 4—1 °C en —1—3 °C in Lapland. In juli kan de temperatuur (ook in Lapland) boven de 30 °C stijgen. De koudste maand is febr., in Lapland jan. De gemiddelde febr.-temperatuur is op de zuidwestscheren —3 °C tot —4 °C, in Helsinki —6,5 °C, in Midden-Finland —8 °C tot —10 °C en in Lapland —13 °C tot —14 °C.

Wintertemperaturen onder —30 °C zijn niet ongewoon. De meeste regen valt in de nazomer. De gemiddelde jaarlijkse regenval loopt van 500 mm tot minder dan 450 mm. FLORA EN FAUNA. Finland, dat voor 71 % uit bos bestaat, behoort m.n. tot de coniferenzone. In het noorden houden de naaldbomen op, maar Fins Lapland heeft dwergberken en in de bergen een rijke alpiene flora. In het uiterste noorden zijn geen bomen, wel rendiermos, wilde bessen en bonte poolbloemen.

Grote delen van Finland zijn overdekt met moeras en veen. Er komen veel zwammen en paddestoelen (ook eetbare) voor. Finland heeft verschillende natuurreservaten en -parken. De wilde fauna omvat elanden, beren, wolven, lynxen, vossen en (uitsluitend in Lapland) lemmingen. De Finse wouden zijn rijk aan gevogelte, de wateren aan vis. Aan de kust wordt op zeehonden en robben gejaagd.

Verder zijn aan de kust eidereenden en 19 soorten meeuwen. Een beschermd meeuwenoord vormen de Ahinvanmaä (Åland Eilanden).

BEVOLKING ALGEMEEN. De Finnen behoren tot de Noorse en Oostbaltische rassen. In het noorden wonen ca. 1300 Lappen. Het geboortencijfer daalt sinds 1880; het bedraagt 13,1 ‰, het sterftecijfer is 10 ‰. De jaarlijkse toename van de bevolking is ca. 1 %. Van de bevolking is 27 % jonger dan 15 jaar, 8 % ouder dan 65 jaar; 11 % bestaat uit vluchtelingen uit Karelië, Salla en Petsamo.

Sinds de Tweede Wereldoorlog zijn meer dan 235.000 Finnen geëmigreerd, m.n. naar Zweden. Het Zweedstalige deel van de bevolking bedraagt 7 %. Andere minderheidsgroepen spreken Laps, Russisch, Estisch of Duits. De bevolkingsdichtheid is slechts 14 per km2; in het noorden is deze aanzienlijk lager.

URBANISATIE. De meeste steden liggen aan de kust, in het zuiden en westen. Slechts drie steden hebben meer dan 100.000 inw.: Helsinki, Tampere en Turku. Van de bevolking woont ca. 45 % in steden.

GODSDIENST. Van de Finnen behoort 95 % tot de Evangelisch-Lutherse Staatskerk, verdeeld over acht bisdommen; 1,7 % is Grieks-Katholiek, m.n. inwoners van het aan de USSR grenzende Karelië.

COMMUNICATIE. Er zijn 240 kranten, die tenminste tweemaal per week verschijnen; 20 kranten worden in het Zweeds gedrukt. Het grootste dagblad is Helsingin Sanomat, met een oplage van ?56.000. Radioen televisie-uitzendingen worden verzorgd door een bedrijf waarvan de staat 93 % van de aandelen bezit.

ECONOMIE ALGEMEEN. Het in de landbouw werkzame deel van de bevolking daalde van 60 % in 1930 tot 28 % in 1973. De Finse akkerbouw, die zeer gevarieerd en sterk op de veeteelt gericht is, beslaat slechts 8,1 % van het nationaal areaal. Het aandeel in het nationaal inkomen van de industrie bedraagt 32 %, dat van de landbouw, die ongeveer evenveel mensen werk verschaft, 9 %. De naoorlogse industriële expansie is deels een gevolg van de herstelbetalingen aan de USSR, die m.n. in industrieprodukten en metaalwaren) voldaan moesten worden. Verder verloor Finland in de Tweede Wereldoorlog aan de USSR: 12 % van zijn oppervlakte, 13 % van de industriële capaciteit en 32 % van de elektrische centrales.

In de periode 1948—57 beleefden vooral de industrie en bouwnijverheid een sterke groei; daarna steeg de dienstverlenende sector naar verhouding sterker. In 1961 associeerde Finland zich met de Europese Vrijhandels Associatie (EVA). LANDBOUW. De totale Finse oppervlakte aan cultuurgrond beslaat ruim 27.000 km2. Grootgrondbezit is er in de Finse landbouw praktisch niet; 90 % van de in de landbouw werkzame bevolking werkt op eigen grond. Van de bedrijven is 53 % kleiner dan 0,05 km2, 94 % kleiner dan 0,20 km2. Het coöperatiewezen is sterk ontwikkeld.

De belangrijkste gewassen zijn haver, tarwe, gerst, rogge (te zamen 40 % van het areaal), aardappelen (5 %) en hooi. De ooftbouw betreft m.n. appels. Groenten kunnen in het hele land geteeld worden. VEELTEELT. De veeteelt is van meer betekenis dan de akkerbouw: het gemiddelde boereninkomen wordt voor 75 % uit veehouderij verkregen. De veestapel bestaat uit 2 mln. runderen, 180.000 paarden, 800.000 varkens, 200.000 schapen, 200.000 rendieren en 7 mln. stuks pluimvee. De mechanisering neemt snel toe.

Van de koeien wordt ca. 25 % mechanisch gemolken. Sinds 1920 is de pelsdierteelt van belang.

BOSBOUW. De bosbouw, die 10 % van het nationaal inkomen levert, is de basis van de Finse economie. Van het land is 71 % met bos bedekt, het hoogste percentage ter wereld; 80 % naaldhout. De jaarlijkse groei is ongeveer even groot als de houtkap en het natuurlijke verlies (50 mln. m3 per jaar). Van de houtkap wordt 25 % door de bevolking zelf verbruikt, bijna 65 % wordt industrieel verwerkt. De Finse bossen zijn grotendeels privé-bezit.

Veel boeren werken ’s winters in de bossen. VISSERIJ. Deze is in Finland van matige betekenis. Zij wordt vooral langs de kusten en in de meren en rivieren beoefend.

MIJNBOUW EN ENERGIE. De Finse mijnbouw is niet omvangrijk, al gaat hij vrij snel vooruit. Verreweg de belangrijkste delfstof is koper (33.100 t per jaar). Verder worden o.a. gewonnen: ijzer (662.000 t), zink (70.800 t), lood, nikkel (3600 t), vanadium, zilver en goud (600 kg). Finland is een van de turfrijkste landen ter wereld: ca. 200.000 t turf wordt jaarlijks als brandstof gewonnen. Het gemis aan steenkool, olie en aardgas wordt deels gecompenseerd door waterkracht.

Van de potentiële 18.000 mln. kWh per jaar wordt ca. 10.000 mln. kWh benut. INDUSTRIE. De houten papierindustrie is van veel belang. Helsinki en Turku bezitten meubelindustrie; Kotka, Kuusankoski en Varkaus houtpulp-, celluloseen papierindustrie. De metaalnijverheid, vooral in Helsinki, Pori, Turku en Tampere, is snel in opkomst, zij werd gestimuleerd door de oorlogsherstelbetalingen aan de USSR. Van de industrieprodukten wordt een belangrijk deel geëxporteerd. Ook voor de chemische industrie, de porselein-, glas-, voedingsmiddelen-, rubber-, textiel(katoen, rayon), meubelen kledingindustrieën zijn snel groeiende exportmarkten. HANDEL.

Finland is in sterke mate afhankelijk van de buitenlandse handel. De USSR is de belangrijkste importeur (17 %), gevolgd door Zweden, de BRD en Groot-Brittannië. De export gaat voor 21 % naar Groot-Brittannië, voor 16 % naar de USSR, voor 11 % naar de BRD en voor 11 % naar Zweden. Geïmporteerd worden vooral machinerieën, transportmiddelen, brandstoffen, metalen en textiel; geëxporteerd worden papier, board, hout en andere houtprodukten, transportmiddelen, machinerieën, huiden, bont, keramische produkten en glas. De handel met de EVA-landen is iets belangrijker dan de handel met de EG; de handel met het Oostblok komt op de derde plaats.

BANKWEZEN. De kern van het Finse bankwezen wordt gevormd door de centrale bank, de in 1811 opgerichte Bank van Finland (Suomen Pankki), die niet onder toezicht van de regering, maar van het parlement staat. In haar bestaan heeft de bank veelvuldig particuliere cliënten aan kredieten geholpen, wat in de 19e eeuw zelfs de belangrijkste dekking van de bankbiljettencirculatie uitmaakte, maar deze vrijheid is geleidelijk ingekrompen; in 1956 werd hiervoor een speciale hypotheekbank opgericht. De eerste handelsbank in Finland werd opgericht in 1862; na een sterke concentratiebeweging zijn thans de twee grootste de Kansallis-Osake-Pankki en de Pohjoismaiden Yhdyspankki, waarvan het gezamenlijk balanstotaal meer dan 80 % van het totaal van alle Finse handelsbanken uitmaakt. Tot het Finse bankwezen behoren verder spaarbanken (die middelen aantrekken als termijndeposito’s, en veel langlopend krediet aan de landbouw en hypothecaire leningen verstrekken), coöperatieve banken met een eigen centrale bank (die na hun oprichting in de 20e eeuw vooral krediet op lange termijn aan de landbouw verstrekten, maar ook sedert de jaren zestig aan handel en industrie), een postbank, hypothecaire kredietinstellingen, terwijl ook leningen worden verstrekt door verzekeringsmaatschappijen, het Nationaal Pensioen Instituut en coöperatieve verbruiksorganisaties. VERKEER. Finland is wat zijn buitenlandse verbindingen betreft als het ware een insulaire staat: ca. 90 % van het goederenen personenvervoer gaat over zee en voor het autovervoer is Finland vrijwel afgesneden van het continent, want de omweg over de Fins-Zweedse grens is te groot.

De spoorweg-transportgoederen moeten aan de Zweedse grens worden overgeladen in verband met verschillende spoorbreedten. De binnenlandse waterwegen zijn voor ruim 6600 km bevaarbaar. Het spoorwegnet, grotendeels staatseigendom, is 5724 km lang. Aan de uitbreiding van het landwegennet (72.000 km, waarvan 40.000 km het hele jaar berijdbaar) wordt hard gewerkt. In het binnenen buitenlands luchtverkeer voorzien twee maatschappijen: Finn-Air (Aero Oy) en Kar-Air (Karhumäki Airways).

STAATSINRICHTING BESTUUR. Finland is een soevereine republiek. De wetgevende macht wordt uitgeoefend door parlement en president samen. De hoogste uitvoerende macht berust bij de president, die voor zes jaar gekozen wordt door een college van 300 kiesmannen. Hij stelt een kabinet samen, dat het vertrouwen moet hebben van het parlement. Het parlement, de Rijksdag (Eduskanta), is unicameraal en telt 200 leden.

Finland is ingedeeld in 12 prov. (laäni), elk bestuurd door een provinciale regering met aan het hoofd een gouverneur. De Ålands Eilanden genieten een grote mate van zelfbestuur. RECHTSPRAAK. Deze berust bij onafhankelijke rechtbanken; in eerste instantie op het platteland bij kantongerechten, in de steden bij de stadsgerechten. In tweede instantie berechten de vier hoven van beroep, in laatste instantie het hooggerechtshof te Helsinki.

MUNT. De koers van de Markka of Finmark (= 100 penni) is gelijk aan 𝑓 0,63 of BF9,10. Het Finse monetaire systeem staat onder toezicht van de Suomen Pankki (Finse Bank).

ONDERWIJS. In Finland bestaat leerplicht van 7—16 jaar. De lagere schoolopleiding duurt zes of zeven jaar, als men vervolgonderwijs volgt veelal vier jaar. In 1971 is men begonnen met een schoolhervorming: invoering van een samengesteld schooltype met o.a. integratie van de kleuterschool en de lagere school. In Finland zijn zes universiteiten: de oudste in Helsinki (1640), twee in Turku, een Zweedstalige (1919) en een Finstalige (1922), in Jyväskyla (1958), Oulu (1958) en Tampere (1966). SOCIALE VOORZIENINGEN. De uitgebreide sociale wetgeving volgt in grote lijnen het patroon van de andere Scandinavische landen.

Vooral na 1960 kwamen vele sociale wetten tot stand (o.a. ziekteverzekering, ouderdomsvoorziening). Van de bejaarden krijgt bovendien 72 % aanvullende bijdragen van staat en gemeente, afhankelijk van hun sociale en financiële situatie. Kinderbijslag wordt voor elk kind onder 16 jaar gegeven.

De Tweede Wereldoorlog bracht grote sociale lasten met zich mee; 83.000 Finnen sneuvelden, 50.000 bleven invalide, 50.000 wezen kregen tot hun 17e jaar een uitkering en 30.000 oorlogsweduwen kregen pensioen, terwijl bovendien de overplaatsing van de Kareliërs uit de door Rusland geannexeerde gebieden (10 % der bevolking was dakloos) moest worden voltrokken. Ondanks de grote bouwactiviteit bestaat er echter nog steeds woningnood. Het staatsmonopolie van sterke drank heeft een sociaal-hygiënische functie: de winst wordt voor sociale doeleinden (o.a. bestrijding alcoholmisbruik) aangewend. De Finse vrouw is vroeg geëmancipeerd. Sinds 1906 heeft Finland vrouwenkiesrecht. Een bijzonder groot aantal vrouwen is in beroep of bedrijf werkzaam, terwijl ook verhoudingsgewijs veel vrouwen een hogere schoolof beroepsopleiding gevolgd hebben. DEFENSIE.

De algemene dienstplicht duurt 240 dagen, voor speciale opleiding 330. Krachtens het Vredesverdrag van Parijs (1947) is de landmacht beperkt tot 34.000 man. Het verdrag verbood paramilitaire organisatie en training. Ook de omvang van luchten zeemacht is bij genoemd verdrag geregeld. [C.Schaafsma] LITT. E.Kivikoski, Die Eisenzeit Finlands (2 dln. 1947—51); N.Westermarck, Finnish agriculture (1954); R.K.Broersma-Luomajoki en S.Broersma, Finland, voorpost van het noorden (1955); W.Hanf, Finland (1960); T.Höpker, Finnland (1962); V.Paavilainen, National planning in Finland (1963); G. Desneiges, Finland (1964); R.Dey, Finnland heute (1965); S.Nichels, Finland, traveller’s guide (1965); R.R.Platt, Finland (1966); R.Dencker, Die Kultur Finnlands (1967); W.R.Mead en H.Smeds, Winter in Finland (1967); W.Hall, The Fins and their country (1968); W.R.Mead, Finland (1968); N. Westermarck, Finnish agriculture (1969); P.Yli-Jokipii, Regional changes in the Finnish dairy industry 1910—1967 (1970); F.den Houter, Finland (1971); K.H.Stone, Northern Finnish postwar colonizing and emigration (1973).

CULTUUR BOUWKUNST. Tijdens de volksverhuizing en de overheersing van de Vikingen vond een overgang plaats van een primitieve naar een meer ontwikkelde vorm van huizenbouw. In de middeleeuwen onderging de Finse bouwkunst in sterke mate Zweedse invloed. Toch hebben de middeleeuwse Finse kerken in steen en graniet in hun krachtige eenvoud en met hun heldere fresco’s tevens een eigen karakter. De belangrijkste gotische kerk is de dom van Turku (hallenkerk, begonnen in 1229). Middeleeuwse burchten tegen de dreiging uit het oosten verrezen te Viipur, Hämeenlinna en Savonlinna.

Meer dan de stenen zijn de houten bouwwerken met de Finse volksaard verbonden geweest. De constructie in hout kwam het best uit in kerken en klokketorens op het platteland en in de kleine steden. De Finse steden (uitgezonderd Viipur) bestonden voornamelijk uit houten huizen (in 1956 was nog 41 % van de Finse huizen van hout). De Reformatie betekende een geduchte slag voor de Finse bouwkunst. De daaropvolgende eeuwen werden er nog weinig, voornamelijk houten, kerken gebouwd, vaak kruisvormig: vier even lange beuken met in het midden een koepel, o.a. te Kauhava (1756) en te Keuruu (1758). De versiering van het interieur droeg in menig opzicht het karakter van volkskunst.

De in de 18e eeuw opkomende seculiere bouwkunst (herenen burgerhuizen) kan eerder tot de Zweedse dan tot de Finse bouwkunst gerekend worden. Een voorbeeld van wereldlijke bouwkunst is het fort Suomenlinna (Sveaborg) op een eilandje voor Helsinki. In de eerste decennia van de 19e eeuw kregen de grote steden, vooral Helsinki en Turku, stadskernen die in neoklassieke stijl en empirestijl waren opgetrokken. Het Russische Sint-Petersburg deed zijn invloed gelden. De voornaamste drager van de nieuwe bouwtrant was de Duitse architect van Helsinki, J.C.L.Engel (in 1827 was Turku door brand verwoest en werd Helsinki hoofdstad). De tweede helft van de 19e eeuw bracht een eclecticistische, historiserende bouwstijl voort.

Ca. 1900 begon een nieuwe stroming in de architectuur, evenwel zonder veel invloed van de jugendstil. Een bekend architect uit deze tijd was Lars Sonck. Veel meer was het een herleving van de nationale romantiek, waarbij men zich inspireerde op de primitieve Finse bouwkunst met een bijzonder vrije plattegrondontwikkeling. Het accent viel sindsdien op de materiaalverwerking, waarbij hout en graniet de voorkeur hadden. Hierbij ging een grote invloed uit van de schilder Gallen-Kallela (*1865). Daarna kwam de bouwkunst onder invloed van Gesellius, Lindgren en Eliel Saarinen; de laatste trok de aandacht met het Finse paviljoen op de Parijse wereldtentoonstelling van 1900.

Het functionalisme kreeg vat op de Finse bouwkunst met Sigurd Frosterus en Gustaf Strengell, maar dit betekende ook daarna geen overwinning op de landelijke romantiek. De Finse neiging tot monumentaliteit ziet men uitgedrukt in het station van Helsinki (1904—14) door Eliel Saarinen. Mede onder invloed van de Zweedse bouwkunst ontstonden na de Eerste Wereldoorlog nieuwe classicistische tendensen, zoals b.v. het Rijksdaggebouw, door J.S.Sirén (*1889, ✝ 1960). Van ca.1920—25 dateert in de bouwkunst een sterke sociale inslag (woningbouw, ziekenhuizen). De invloed van het functionalisme trad mede daardoor sterk naar voren. Centrale figuren werden daarbij Alvar Aalto en Erik Bryggman.

In 1940 ontstond een reactie tegen het functionalisme. Een middelpunt van een nieuw modernisme werd het bureau van Viljo Revell; met hem kwamen sterke Amerikaanse invloeden naar voren. Voor de Finse bouwkunst blijft vooral de materiaalbehandeling en de situering van de gebouwen zeer opmerkelijk. Nog steeds maakt men gaarne gebruik van inheemse materialen, waaronder vooral hout en natuursteen. Hoewel Alvar Aalto als de belangrijkste figuur genoemd mag worden, maakte hij in Finland zelf geen ‘school’ in de eigenlijke zin; wel is zijn algemene invloed zeer groot. Leidende architecten zijn Aulis Blomsted, Aarne Ervi, R.Pietilä, A.

Ruusuvuori, Yrjo Lindgren (Olympisch stadion in Helsinki) en Keijo Petäjä. Van H.O.von Hertzen kwamen de ontwerpen voor tuinen woudsteden, zoals Tapiola. LITT. P.Sukonen, Neue Architektur in Finnland (1966); J.M.Richards, A guide to Finnish architecture (1966); E.Tempel, Neue finn. Architektur (1968).

BEELDHOUWKUNST. Wat er voor de 18e eeuw bestond aan beeldhouwkunst was kerkelijke kunst of volkskunst, terwijl de wereldlijke kunst een sterk Zweeds karakter had. In het algemeen heeft de beeldhouwkunst qua stijl de ontwikkeling van de schilderkunst gevolgd. Aan romantische volksvoorstellingen waagde Erik Cainberg (*1771, ✝ 1816) zich het eerst. Hij maakte evenals de uit Zweden afkomstige C.S.Sjöstrand (*1820, ✝ 1906) o.a. figuren uit het Finse epos de Kalevala. In de 20e eeuw werd W.Aaltonen de grote figuur.

De Finse sculptuur blinkt doorgaans uit door monumentaliteit, krachtige eenvoud en brede visie. Treffende dierplastieken vervaardigde Jussi Mantynen, terwijl Lauri Leppänen (*1895) een idealistisch naturalisme bereikte na een expressionistische fase. Aimo Tukiainen (*1917) met zijn oorlogsmonumenten en, Kain Tapper (*1930) met karaktervolle houtcomposities behoren tot een jongere beeldhouwersgeneratie.

SCHILDERKUNST. De oudste Finse schilderkunst wordt gevormd door wandschilderingen in middeleeuwse kerken. In het kader van de Reformatie werden deze schilderingen met kalk overstreken. Later werd door restauratie nog een deel gered. Het zijn vooral primitief-naturalistische voorstellingen van hemelse vreugden en helse verschrikkingen. De artistieke nadelen van de Reformatie werden in de 17e eeuw al enigszins overwonnen.

De eerste Finse schilder met een internationale vermaardheid was Brenner (✝ 1717). In de kerkelijke kunst excelleerde in de 18e eeuw Toppelius (*1734, ✝ 1821); aan het eind van de 18e eeuw onderscheidde G.W.Finnberg (*1784, ✝ 1833) zich als portretschilder. Grote betekenis voor de beeldende kunsten kreeg de in 1846 gestichte Suomen Taideyhdistys (= Finse kunstvereniging). Tegen 1870 kwam in Finland de naturalistische en realistische schilderkunst op, waarbij zich Franse invloed deed gelden. De grootste figuur was op het eind van de 19e eeuw Albert Edelfelt (*1854, ✝ 1905), een van de dragers van de vooral door Karelië geïnspireerde volksromantiek. Na hem stond de Finse schilderkunst vooral in het teken van A.W.Gallén-Kallela, de schepper van fantastische voorstellingen uit het Finse epos Kalevala; ook in zijn symbolische landschappen gaf hij uitdrukking aan het duistere, mysterieuze aspect van de Finse natuur. Ingehoudener is het oeuvre van de landschapen portretschilder Eero Järnefelt (*1863, ✝ 1937).

Ondertussen lanceerde de Septembergroep (leider R.A.Enckell, *1870, ✝ 1925) een nieuwe lichtschilderingstechniek in heldere toon. Na deze diende zich de Novembergroep aan, die door radicalere stromingen (expressionisme, kubisme) werd beïnvloed. De romantisch-exotische stroming van tussen de twee wereldoorlogen werd in de eerste plaats vertegenwoordigd door Myntt (✝1943), die door Delacroix en Van Gogh werd geïnspireerd.

Na de Tweede Wereldoorlog ontstond de Prismagroep, die aansluiting zocht bij neokubisme en abstracte kunst. Een andere naoorlogse richting is die van de Oktobergroep, die streeft naar een vrij, expressionistisch koloriet. Met abstracte kunst hielden zich o.a. bezig P.Melanen (*1917) en Per Stenius (*1925). Sinds 1960 spreekt men van ‘informele kunst’; een vertegenwoordiger hiervan is Esko Thronen (*1934). Anderen neigen zowel naar concrete als surrealistische tendensen, zoals Sam Vanni (*1908), Kauko Lehtinen (*1924) en Kimmo Kaivanto (*1932). Belangrijke grafici zijn E.Tanttu (*1907), P.Kaskipuro (*1930) en P.Lumikangas (*1926).

TOEGEPASTE KUNST. De weefkunst is een van de oudste en meest karakteristieke Finse volkskunsten, uitermate decoratief en gevarieerd. Het bekendst zijn de Ryijykleden en de weefsels van Häme. In de 20e eeuw ontstond een belangrijke kunstnijverheid: opvallende glascreaties van Tapio Wirkkala en Timo Sarpaneva. Na de Eerste Wereldoorlog ontwikkelde zich een aardewerken glaskunst, die toonaangevend werd en die na de Tweede Wereldoorlog werd voortgezet in een radicale, maar ook esthetisch en functioneel verantwoorde vormgeving. Hetzelfde geldt voor de Finse meubels (o.a. van Alvar Aalto). Ontwerpers voor glas en keramiek zijn: Kaj Franck (Arabiafabrieken), Toini Muona, Rut Bryk, K.Salmenhaara, Aune Siimes, Saara Hopea.

LITT. O.Okkonen, Die finn. Kunst (1943); Art in Finland, survey of a Century (1953); Suomen kuvanveistotaidetta (Beeldhouwkunst in Finland, 1954); H.J.Becker en W.Schlote, Neuer Wohnbau in Finnland (1958); I.Racz, Art. treasures in mediaeval Finland (1962); N.E.Wickberg, Finnish architecture (1962); S.Saarikivi, The modern sculpture in Finland (1963); J.M.Richards, Guide to Finnish architecture (1967); E.Tempel, Neue finn. Architektur (1967); I.Racz, Early Finnish art (1967); I. Racz. Treasures of Finnish folk art (1970); I.Racz, Treasures of Finnish renaissance and baroque art (1970).

LITTERATUUR. De Finse schrijftaal ontstond pas in de 16e eeuw, maar vanaf de vroege middeleeuwen ontwikkelde zich in Finland een uitermate rijke volkspoëzie, die tot in de tweede helft van de 19e eeuw op het platteland uitbreiding onderging en pas vanaf de 18e eeuw werd opgetekend. Van groot belang (o.a. voor de latere vorming van het nationaal-litterair bewustzijn) werd de epencyclus Kalevala, die een ontwikkeling van meer dan tien eeuwen doormaakte. Kenmerkend voor de oude volksdichtkunst zijn alliteratie en parallellisme. Oorspronkelijk bestond de middeleeuwse poëzie uit mythische stof. Daarna volgde een epische fase (ca. 1000—1200).

Na de onderwerping van Finland door de Zweedse kruisvaarders kwam een tussenperiode van ridderpoëzie, die ook in de volkskunst enigszins doorwerkte. Aan het einde van de middeleeuwen ontstonden onder Westeuropese invloed enige inheemse ridderballaden van beperkte betekenis, omdat adel zo goed als geheel bij de Finstalige bewoners ontbrak. Vanaf de 16e eeuw deed de verhalende poëzie zich steeds minder gelden en kwam de lyriek op de voorgrond.

Van beslissend litterair belang werd de Reformatie, vooral door de bijbelvertaling van M.Agricola, die de grondslag werd van de Finse schrijftaal. Tot in de 18e eeuw hield de geschreven Finse litteratuur een geestelijk en religieus karakter. Van de 17e eeuw dateert veel stichtelijke lectuur, van de 18e vooral didactische poëzie. Van fundamenteel belang voor de kennis van de oude Finse litteratuur werd bisschop Juslenius (✝ 1752) die als eerste de oude volkspoëzie onderzocht. Dit werk werd wetenschappelijker voortgezet door H.G.Porthan. Hij was een van de oprichters van het patriottisch-letterkundig genootschap Aurora.

Een dergelijke activiteit ontwikkelde Arwidsson (✝ 1858), die eveneens de oude volkspoëzie doorvorste en in 1815 de Aurakring stichtte. Arwidsson en zijn medestanders, de ‘romantici van Turku’, werden sterk beïnvloed door de Duitse en Scandinavische romantiek, ijverden voor erkenning van de Finse taal en hadden meer ideologische dan litteraire betekenis.

Een succesvollere bijdrage tot de nationaal-litteraire bewustwording leverden de ‘romantici van Helsinki’ (1830—60). De grote figuren van de tweede romantische generatie waren de dichters J.L.Runeberg en Z.Topelius, de folklorist E.Lönnrot (samensteller van de Kalevala) en bovenal de staatsman-socioloog-filosoof J.V.Snellman. Hij probeerde de taalkloof tussen de brede volkslagen en de Zweeds sprekende intellectuele elite (zelfs Runeberg en Topelius schreven nog Zweeds) te overbruggen. Geleidelijk ging zich een Finse litteratuurtaal ontwikkelen. In 1850 kwam echter de Russische censuuroekaze, die bepaalde dat slechts boeken over religie en economie in het Fins mochten verschijnen. Onder tsaar Alexander II (1855—81) werd het Russische regime veel milder; in 1863 werd het Fins definitief gelijkgesteld met het Zweeds.

Lönnrot maakte zich in deze tijd ook verdienstelijk als stabilisator van de Finse litteratuurtaal, o.a. door zijn Kalevala-bewerkingen. Lönnrots tijdgenoot J.Krohn legde met zijn geografisch-historische methode de grondslag voor het latere Kalevala-onderzoek. Na 1870 is de volksromantiek niet langer de overwegende litteraire kunstvorm. A.Kivi was de eerste grote Finse woordkunstenaar en romancier.

Zijn postuum verschenen De zeven broeders effende de weg voor de Finse romankunst die van 1885—95 een doorgaans realistisch karakter had. De sociale problematiek werd grondthema en het volksrealisme was doordrenkt van de sociale vernieuwingsgedachte. Een markante figuur in de tendenslitteratuur werd M.Canth, die zich vooral liet gelden als pleitbezorgster van de vrouwenemancipatie.

De jaren 1895—1905 kunnen beschouwd worden als een neoromantische tussenperiode. Representatief voor die periode is J.Linnankoski, wiens meesterwerk Het lied van de vuurrode bloem (1905) ook internationale vermaardheid verwierf. De bekendste neoromantische dichter E.Leino vond zijn geestelijke voedingsbodem in de natuurmystiek en de Kalevala. Na 1905 werd de neoromantiek verdrongen door een nieuw realisme, dat zich van het voorgaande realisme o.a. onderscheidde door grotere psychologische verfijning. Vooral in de naturalistische weergave van het volksleven bewoog de Finse romankunst zich in opgaande lijn. Tussen beide wereldoorlogen komen de arbeidersroman en de psychoanalytische persoonsbeschrijving op.

Onder de jonge schrijvers van na de Tweede Wereldoorlog traden naar voren P.Holappa, L.Nummi, J.Korpela, V.Meri en V.Linna. De moderne dramaturgie betekent niet veel. Rijk aan facetten is daarentegen de ontwikkeling die de lyriek doormaakte. Tussen 1920—30 ontstond de Tulenkantajat (= vuurdragers-)groep, die vernieuwing van de lyriek en expressionistische vormexperimenten beoogde. Sommige vuurdragers gingen over naar de ‘proletarische litteratuur’. De dichtergeneratie van na de Tweede Wereldoorlog wordt gekenmerkt door vrijer ritme, rijke, gepreciseerde en zeer gewaagde beeldspraak: het laatste geldt vooral de experimentelen. Te noemen zijn de dichteressen H.Juvonen, A.Meriluota, A.M.Raittila (*1912), Kirsi Kunnas (*1924), E.L.Manner en M.L.Vartio en de dichters P.Haavikko, L.Heikkilä,

K.Hortamo en J.Mannerkorpi. Van de nieuwere Finse en Zweedse-Finse schrijvers en schrijfsters kunnen vermeld worden: M.Alopaeus, B.Carpelan, A.Cleve, V.Huovinen, T.Jansson, I.Kähäri, P.Lounela, E.L.Manner, A.Salo, K.K.Suosalmi, M.Tapio, A.Vammelvuo en S.Waltari.

LITT. H.G.Gröndahl, Anthologie des poètes finnois (1953); S.Broersma en R.K.Broersma-Luomajoki, Domeinen der Finse litt. (1956); I.Havu en T. Warburton, Finlands litteratuur 1900—50 (1957); A.Sakari, Littérature finlandaise du 20me siècle; M.P.Hein, Moderne finnische Lyrik (1962); Suomen kirjallisuus (8 dln. 1963); S.Broersma, Spelonken (1966; met vert, poëzie); U.Kupiainen, Suomen kirjallisuuden vaiheet (5e dr. 1966); Suomen sana (24 dln. 1967); V.A.Haila, K.Heikkilä en E.Kauppinen, Suomalaisen kirjallisuuden historia; J.Ahokas, A history of Finnish literature (1973).

MUZIEK. De oudste volksmuziek in Finland zijn Karelische klaagliederen, waarbij de melodie tot enkele tonen beperkt blijft. Een begeleidende functie had de kantele, een snaarinstrument dat vele malen in het Kalevala-epos wordt genoemd. Na de Reformatie werden naast oorspronkelijke gecomponeerde melodieën ook talrijke gregoriaanse gezangen van Finse tekst voorzien. In Zweden werkte de eerste Finse componist die meer dan nationale bekendheid genoot, Bernhard Hendrik Crusell (*1775, ✝ 1838). De 19e eeuw bracht een hernieuwde belangstelling voor de eigen cultuur: het Kalevala-epos werd sindsdien veel gebruikt als inspiratiebron voor liederen en symfonische gedichten.

In de 19e eeuw waren ook veel Duitse musici in Helsinki actief, zoals F.Pacius, componist van het Finse volkslied. Na voorbereidend werk door Martin Wagelius (*1846, ✝ 1906) en Robert Kajanus (*1856, ✝ 1933) bracht J.Sibelius de Finse muziek op internationaal niveau. Zijn symfonische gedichten, vioolconcert en symfonieën zijn vooral in de Engelssprekende landen tot het standaardrepertoire gaan behoren. Prominente Finse componisten zijn verder Joonas Kokkonen (*1920) en Einojuhani Rautavaara (*1928).

LITT I.Krohn, Die finnische Volksmusik (1935); V.Helasvuo, Sibelius and the music of Finland; T.Karila (red.), Composers of Finland (1961); B.Wallner, Music of our time in Scandinavia (1971).

GESCHIEDENIS De Finnen woonden oorspronkelijk in het Midden-Wolgagebied. Zij ontwikkelden zich uit stamverbanden, die tijdens het Neolithicum tussen Oeralen Altaigebergte woonden. Vanuit het Midden-Wolgagebied trokken de Oostzee-Finnen westwaarts; vestigden zich in Estland en migreerden van de 1e eeuw n.C. af grotendeels naar Finland. Pas tegen 900 hadden zij echter het gebied van het huidige Finland bevolkt. Tussen 800—1000 leefden de Finnen in drie stamverbanden: de eigenlijke Finnen, de Tavastlanders en Kareliërs. In die tijd werd de Finse kust herhaaldelijk geteisterd door de Noormannen.

DE ZWEEDSE TIJD (12e eeuw—1809). Medio 12e eeuw begonnen de Zweden met de onderwerping van Finland, die einde 13e eeuw (verovering Oost-Finland en stichting van Viborg) voltooid werd. De Zweedse successen veroorzaakten een oorlog met Novgorod, die in 1223 krachtens de Vrede van Pähkinällinna (Schlüsselburg) werd beëindigd met de opdeling van Karelië. Finland werd gekerstend, vele Zweden vestigden zich als kolonisten en het land kreeg gelijkberechtiging ten aanzien van de andere Zweedse gebieden. Einde 15e en begin 16e eeuw ondervond Finland hinder van vijandelijkheden met de Russen en Denen, terwijl onder Gustaaf Wasa (1523—60) de lutherse Reformatie onder leiding van M.Agricola op vreedzame wijze werd doorgevoerd. Finland bleef ook na de hervorming in bisdommen verdeeld.

In de 16e eeuw genoot Finland zelfstandigheid onder Johan III, ‘Dux Finlandiae’ (1556—60), en drie decennia later onder de rooms-katholieke stadhouder Klaus Fleming. Deze raakte in conflict met de Zweedse regent (de latere koning Karel IX) en verwierf daarbij de steun van de Finse adel. Nu kwamen de boeren in opstand tegen de adel, wat resulteerde in de Knotsenoorlog (1596—97). Hertog Karel onderwierp de adel en begustigde de boeren, die nooit de status van lijfeigenen hebben gehad. Medio 17e eeuw werden de lenen gereduceerd en eindigde de leenheerlijke macht van de edelen. De boeren kregen leengronden grotendeels in gebruik.

Ondertussen was in 1640 de universiteit van Turku (Åbo) gesticht en waren adel zowel als burgers steeds meer verzweedst. Ten opzichte van Rusland werden de grenzen na de Russisch-Zweedse Oorlogen van het eind van de 16e en het begin van de 17e eeuw bij de Vrede van Stolbova (1617) zo afgebakend, dat Zweden Ingermanland en het kerngebied van Karelië bemachtigde. Finland kreeg toen de oostgrens die het tot de Tweede Wereldoorlog heeft gehouden. In de Tweede Noordse Oorlog (1700—21) werd Finland door de Russen geheel bezet (1713—14) en zwaar geteisterd. Na een mislukte Zweedse revancheoorlog tegen Rusland ging in 1743 bij de Vrede van Åbo een Finse kuststrook aan de Russen verloren. Tijdens een nieuwe Zweeds-Russische Oorlog (1788-90) kreeg de Zweedse koning Gustaaf III te kampen met een separatistische Finse beweging, waarmee hij op bloedige wijze afrekende.

ONDER RUSSISCHE HEERSCHAPPIJ (1809—1917). In 1807 beloofde Napoleon tsaar Alexander I dat Finland aan Rusland zou mogen komen. Na de volgende Zweeds-Russische Oorlog (1808—09) moest Zweden Finland en West-Botnië afstaan. Finland werd een autonoom grootvorstendom met de tsaar als grootvorst. Zo vormde Finland met Rusland een personele unie. Alexander I beloofde eerbiediging van de Finse autonomie en wetten.

In 1812 werd de prov. Viborg (Zuid-Karelië) met Finland herenigd. Het Zweeds bleef de officiële voertaal en in het bestuur bleven vele Zweedse ambtenaren werkzaam. Onder Alexanders opvolger Nicolaas I (1825—55) begon de russificatiepolitiek. Om de toenemende Fins-nationale bewustwording (waarvan vooral Arwidsson en Snellman de pioniers zijn geweest) te stuiten, werd de uitgave van alle Finstalige werken (behalve godsdienstige en economische) verboden. Tsaar Alexander II (1855—81) herriep die maatregelen en liet de onder zijn voorganger niet bijeengeroepen Finse Landdag weer functioneren.

Economisch maakte Finland in de 19e eeuw een vrij voorspoedige ontwikkeling door. Na 1880 ontstond een cellulose-industrie. Er kwam toen een sterke coöperatieve beweging op. Finland had onder Alexander II vergaande autonome (eigen munt, posterijen, douane en leger) genoten; tijdens de regering van resp. tsaar Alexander III (1881—94) en Nicolaas II (1894—1917) voerde Rusland een vrij drastische russificatiepolitiek. Nadat leger en zelfbestuur afgeschaft waren, liep ook het onderwijs gevaar. Het tijdelijk verzet breidde zich sterk uit.

Na de aanslag op de gehate Russische gouverneur-generaal Bobrikov, werd het Finse verzet actiever. De Russisch-Japanse Oorlog (1904—05) noopte de tsaar tot concessies. De Landdag werd opnieuw bijeengeroepen, maar na 1910 ging de Russische regering weer tot een uiterst repressief beleid over. In 1914 werd Russisch als ambtelijke voertaal voorgeschreven en keurde de tsaar algehele opheffing van de rest der Finse autonomie goed. De voorzitter van de Landdag Svinhufvud werd naar Siberië verbannen. ZELFSTANDIGHEID (na 1917).

In 1917 gaf de Russische Revolutie Finland de kans op afscheiding: de teruggekeerde Svinhufvud proclameerde op 6.12.1917 de volledige onafhankelijkheid. Daarna werden in een burgeroorlog met Duitse hulp de aanhangers van Lenin, gesteund door Russische rode troepen, door Mannerheim verslagen. Nadat de poging een Duitse prins als koning te krijgen mislukte, werd Finland een republiek. In 1920 sloot Finland een vredesverdrag met de bolsjewieken. Oost-Karelië bleef daarbij Russisch. In 1920 brak in Sovjet-Karelië een opstand uit, die onderdrukt werd.

De Volkenbond bleek onmachtig iets effectiefs uit te richten. Door een vooruitstrevende hervormingspolitiek die vooral aan de kleine boeren ten goede kwam, werd rode agitatie constructief bestreden. In 1930 verbood men de communistische partij op aandrang van de Lappobeweging, die daarna wegens haar toenemend fascistische neigingen zelf werd verboden. De economische wereldcrisis overwon men door doelbewuste verlaging van het levenspeil. Na 1933 steeg de welvaart weer, maar de voorspoedige ontwikkeling werd afgebroken door de Tweede Wereldoorlog. In de winteroorlog van 1939—40 noopte de USSR Finland (-zie Fins-Russiche Oorlog) tot afstand van de Zuid-karelische landengte, gebied in het noorden en eilanden in de Finse Golf.

Verder moest Finland bij de toen gesloten Vrede van Moskou (1940) overgaan tot verpachting (voor 30 jaar) van Hanko aan de USSR. Finland voerde van 1941—44 een eigen oorlog tegen Rusland, heroverde aanvankelijk het verloren gebied, kreeg zelfs nog extra-gebiedsuitbreiding, maar moest in 1944 weer een wapenstilstand sluiten. Daarna kregen sommige leiders (o.a. Ryti en Tanner) onder sovjetdruk gevangenisstraffen en werd Finland te Parijs (1947) een nogal zware vrede opgelegd. Finland verloor dezelfde gebieden als in 1940 benevens gebied ten westen van het Ladoga Meer, de Laplandse streek Kuolajärvi en het Petsamogebied. Bovendien werd Finland tot zware herstelbetalingen verplicht en genoot het ten opzichte van de buitenlandse politiek slechts beperkte soevereiniteit.

In 1948 werd een Fins-Russisch bijstandspact gesloten. Doorgaans stelt Finland zich neutraal op om de USSR te ontzien, maar het binnenlands bestuur functioneert zelfstandig, wat o.a. tot uiting komt in het feit dat de communistische partij van 1948—66 onafgebroken in de oppositie werd gehouden. Het land wordt geregeerd door coalitiekabinetten, die doorgaans geen sterke positie innemen ten opzichte van het parlement. De drie voornaamste partijen zijn de sociaal-democraten, het centrum en de communisten. Het prestige van de resp. presidenten Mannerheim, Paasikivi en Kekkonen heeft een stabiliserende invloed uitgeoefend op de naoorlogse Finse politiek. In 1973 sloot Finland een vrij handelsverdrag met de EEG. President Kekkonen begon in 1974 aan zijn vierde ambtstermijn (tot 1978).

LITT. E.Kivikoski, Die Eisenzeit Finlands (2 dln. 1947—51); R.K.Broersma-Luomajoki en S.Broersma, Finland, voorpost van het noorden (2e dr. 1955); W.Hall, Green gold and granite (2e dr. 1957); W.Hanf, Finland (1960); A.G.Mazour, Finland between east and west (1960); E.Jutikkala, A hist. of Finland (1962); Finnland, Gesch. und Gegenwart (1964); Facts about Finland (1967); J.Linrama, Finland (1967); M.Jakobson, Finnish neutrality (1968); M.Ørvik, Sicherheit auf Finnisch (1972); L.A.Puntila, The pol. hist. of Finland, 1809—1966 (1975).

< >