[Lat., èn uit de Zoon], toevoeging van de westerse kerk aan het artikel over de voortkomst van de H. Geest in de Geloofsbelijdenis van Konstantinopel (381), voor het eerst in 589.
De uitdrukking weerspiegelt de opvatting van de kerkvader Augustinus, dat de H. Geest de band der liefde is tussen de Vader en de Zoon. De oosterse kerk leerde, in overeenstemming met de gehele oude kerk, dat de H. Geest uitgaat van de Vader door bemiddeling van de Zoon, en wilde geen verandering van de tekst gedogen. Dit werd een van de aanleidingen tot het Oosters Schisma van 1504 dat nog steeds een rol speelt in de betrekkingen tussen de kerken van het oosten en het westen.