v. (-en), (ook: filiaalbedrijf), in het algemeen een bedrijfshuishouding die onder centrale leiding twee of meer technisch identieke, plaatselijk een geheel vormende bedrijven exploiteert.
Hoewel filiaalondernemingen in meer bedrijfstakken kunnen voorkomen, worden vrijwel steeds detailhandelsondernemingen bedoeld, die op een aantal (soms wel honderden) plaatsen, filialen exploiteren. De detailhandels-filiaalonderneming (Amerikaans: chainstore) wordt gekenmerkt door gecentraliseerde inkoop en sterk gedecentraliseerde verkoop.
De filiaalonderneming heeft een aantal voordelen boven de zelfstandige winkelier, nl. de organisatorische voordelen van het grootbedrijf: concentratie van leiding en administratie, inkoop in het groot (waardoor grossierderij overbodig kan worden en zelfs de filiaalonderneming zelf bewerkingsproducent kan worden of daarbij een belang kan nemen); efficiënte centraal geleide reclamecampagnes, betere arbeidsverdeling en besparing op voorraden en financieringsvoordelen leiden tot kostenverlaging. Bovendien heeft de leiding de beschikking over belangrijk vergelijkingsmateriaal, wat de algemene bedrijfsvoering ten goede komt, en kan ze, naarmate het bedrijf groeit, specialisten in dienst nemen. Remmend werken o.a. het gemis aan persoonlijk contact met de klanten, de afhankelijkheid van de filiaalhouder ten opzichte van het hoofdkantoor, de tegenzin van een gedeelte van het publiek tegen het groot(winkel)bedrijf en de steeds grotere afstanden, die overwonnen moeten, worden. Af en toe komt het voor, dat fabrikanten eigen filialen oprichten voor de verkoop van hun produkten (b.v. Bensdorpchocolade, Rosenthal-porselein en glas). Dit soort filiaalvorming mislukt echter dikwijls ten gevolge van de moeilijkheden, verbonden aan de opbouw van een verkoopapparaat en door gebrek aan assortiment.
Filialen kunnen open zijn of vermomd: de open filialen zijn die, waaraan men dadelijk kan zien, dat van een zodanig bedrijf sprake is (b.v. Albert Heijn in Nederland, Etablissements Delhaize Le Lion in België), de vermomde zijn die, waarbij het werkelijk karakter niet aan de dag treedt. Het sprekendste voorbeeld van de laatste categorie vindt men bij de bierbrouwerijen die tal van detailzaken, zoals cafés, niet alleen financieren maar in feite leiden zonder dat dit naar buiten blijkt. Het vermomde karakter wordt, behalve door bepalingen van wettelijke aard (vergunningenrecht) vooral veroorzaakt door het streven van de brouwerijen de consument in verband met het begunstigingsmotief te laten denken met een kleine middenstander te doen te hebben. De moderne filiaalonderneming trad het eerst op in de levensmiddelenbranche. Zij vindt haar oorsprong in de VS, waar ca. 1870 de Great Atlantic and Pacific Tea Company werd opgericht, die een sterke decentralisatie van de verkoop nastreefde en ca.
15 000 filialen vestigde (later in verband met de ontwikkeling der supermarkets weer sterk verminderd). In Europa gaat de kruideniers-filiaalonderneming terug tot 1866 toen de Etablissements Economiques in Frankrijk werden opgericht, gevolgd in 1867 door de Belg. Delhaize Le Lion, die nog steeds bestaat. Andere Westeuropese landen volgden later: Duitsland ca. 1900, Groot-Brittannië ca. 1920. Het filiaalondernemingsysteem heeft zich de laatste decennia sterk uitgebreid. Het wordt niet alleen toegepast in de branches van de kruidenierswaren, maar ook van damesen herenconfectie, schoenen, brood, zuivel, woninginrichting en door ^warenhuizen, zelfbedieningswinkels en eenheidsprijzenwinkels.
De snelle groei van het filiaalondernemingsysteem houdt een bedreiging in voor de zelfstandigen. Deze hebben op hun beurt wegen gevonden om bepaalde voordelen van het grootbedrijf deelachtig te worden (zie vrijwillig filiaalbedrijf, zie inkoopcombinatie). (drs.J.G.Morreau)
LITT. J.F.Haccoû , Handel en marktwezen in goederen (2 dln. 1956); A.C.R.Dreesmann en E. van der Wolk, Dynamiek in de distributie (2 dln. L975).