[Gr. sustole, samentrekking], v./m. (-s), een samentrekking van het hart, tussen twee normale samentrekkingen in.
Een extrasystole ontstaat onder bijzondere omstandigheden doordat delen van het hart in een zodanige prikkelingstoestand raken, dat zij zelf prikkels gaan uitzenden, vóórdat de normale, van de sinusknoop afkomstige prikkel is aangekomen (zie Keith-Flack, knoop van). Deze vroegtijdige prikkel brengt het hart tot contractie. Het gevolg kan zijn dat er slechts weinig bloed in de aorta wordt geperst, waardoor de bloedsomloop wordt gestoord. Extrasystoles vindt men vaak bij psychisch labiele personen. Zij kunnen ook het gevolg zijn van een intensieve therapie met digitalis of een uiting van een hartspierziekte. zie hart, bloed- en lymfvatenstelsel.