(zag eruit, heeft eruitgezien),
1. zulk een voorkomen hebben als een bep. noemt: hoe vind je dat ik eruitzie?;
2. zulk een indruk maken als een bep. noemt: een meisje dat eruitziet als de onschuld zelf;
3. (pregn.) vuil, onverzorgd zijn: wat ziet de boel eruit!;
4. zich laten aanzien: het ziet eruit of wij sneeuw krijgen.