voornaamwoordelijk bw.,
1. (van plaats) tussen de genoemde of bedoelde zaken: een sandwich bestaat uit dunne sneetjes brood met vlees het zit -, ik kan het er niet uit krijgen;
2. (oneig.) — zitten, in het nauw, in de klem zitten; afhangen van twee personen die het tegengestelde willen;
iemand — nemen, beetnemen, beethebben, in het ootje nemen;
3. ter aanduiding van een invoeging: dat stuk is — gezet; de — gevoegde woorden.