m. (-s), vrachtschip gebouwd voor het vervoer van olie dan wel erts.
In 1921 liet de International Petroleum Company (VS) een ertsolietanker bouwen, aangezien zowel ertsschepen als olietankers altijd maar in één richting lading vervoeren, en terug in ballast varen (dus niets opbrengen). Deze tanker vervoerde in hoofdzaak ijzererts van Cruz Grande (Chili) naar Sparrows Point (Maryland), voer terug in ballast naar Mexico, en laadde daar olie voor Zuidamerikaanse havens. Nog steeds worden dergelijke schepen voor bepaalde routes gebouwd.
Vanwege het verschil in volumieke massa, kan maar een betrekkelijk kleine hoeveelheid erts meegenoertsen en lood-zinkertsen. Laatstgenoemde ertsen zijn in hoofdzaak ontstaan door metasomatose van kalkstenen. Men noemt ze ook wel telethermaal, omdat zij zeer ver van een magma af moeten liggen. Deze districten zijn de grootste producenten van looden zinkertsen ter wereld. EXOGENE ERTSAFZETTINGEN. Deze worden gevormd door de processen van verwering, al of niet gevolgd door transport door water enz. en bezinking of neerslag in zeeën, meren of rivieren. Door mechanische en chemische verwering zal ieder (metaalhoudend) gesteente of ertslichaam gedesintegreerd worden.
Bepaalde componenten gaan in oplossing, andere zijn resistent. Deze laatste kunnen ter plaatse blijven liggen en vormen dan vrijwel onverplaatste, zgn. eluviale ertsafzettingen zoals bij tinsteen het geval is. Worden deze resistente mineralen door stromend water weggevoerd en elders weer afgezet, dan ontstaat de belangrijke groep van alluviale ertsafzettingen, zgn. placers. Goud, platina en tinsteen vooral komen door hun grote volumieke massa, chemische onaantastbaarheid en geringe splijting voor verrijking in aanmerking. Deze mineralen worden geconcentreerd in de onderste lagen van rivieren zeezanden en wel in valleien en in zee bij riviermondingen. De zware zanden van de placers bevatten ook nog wel andere waardevolle ertsmineralen als magnetiet, ilmeniet, edelstenen als diamant, saffier.
Bevat het ertshoudende gesteente metalen die door de chemische verwering in oplossing kunnen gaan en bestaat de mogelijkheid dat meer naar de diepte, uit deze dalende oplossingen een onoplosbare verbinding van het metaal neergeslagen wordt, dan ontstaan de residuaire ertsafzettingen. Gewoonlijk worden andere waardeloze componenten opgelost en weggevoerd, waardoor ter plaatse een verrijking van erts plaatsheeft. Bauxiet is uitsluitend residuair ontstaan en wel uit zeer uiteenlopende Al-houdende gesteenten als syeniet, schist, kalksteen, basalt onder tropische klimatologische omstandigheden.
De lateritische ijzerertsafzettingen vormen echter een grote potentiële reserve voor de toekomst. Tot de ertsafzettingen die ter plaatse ontstaan zijn, behoren ook de sulfidische ertsafzettingen, die aan verwering zijn blootgesteld en waarbij verrijking van erts kan optreden in de zgn. oxidatieen cementatiezones. Worden de uit het gesteente opgeloste metalen door stromend water meegevoerd en in zee, zeebekkens of meren weer neergeslagen, dan ontstaan de sedimentaire ertsafzettingen. Deze zijn altijd laagvormig ontwikkeld. Bekende voorbeelden zijn de oölitische ijzerertsen (o.a. de minetteertsen van Elzas-Lotharingen en Luxemburg), oölitische mangaanertsen.
METAMORFOGENE ERTSAFZETTINGEN. Tot deze groep behoren de voor de ijzerertsvoorziening van de wereld zo belangrijke afzettingen van hematiet en magnetiet in de ijzerkwartsietof ‘itabiriet’formatie. Deze oude geologische, nl. precambrische formatie bestaat uit een fijne afwisseling van laagjes kwarts met laagjes ijzermineralen, voornamelijk hematiet. Men neemt algemeen aan, dat het hier oorspronkelijk om sedimenten ging, die door regionaalmetamorfose omgevormd zijn tot de huidige ijzerkwartsieten. In tegenstelling met de ertsafzettingen in andere landen zijn hier de rijke ijzerertsconcentratie door chemische verwering gevormd. Tegenwoordig worden ook de relatief arme ijzerkwartsieten en -jaspoIietenmet25 —30 % Fe (taconites) ontgonnen, maar concentratieprocessen zijn nodig om hieruit verkoopbaar ijzererts van tenminste 60 % Fe te verkrijgen. [prof.dr.F.Geukens] LITT. H.Schneiderhöhn, Erzlagerstättenkunde (1961); R.Routhier, Les gisements metallifères (1963); V.I.Smirnov, Geologie der Lagerstätten mineralischer Rohstoffe (1974).