Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Encyclopedie

betekenis & definitie

[Gr. egkuklios paideia, leerkring, afgerond geheel van kennis, het samenhangend weten], v. (-ën),

1. naslagwerk dat een samenvatting en overzicht wil geven van het totale bestand van de wetenschap (ook wel van één bepaalde wetenschap) annex een selectie van wetenswaardigheden, al dan niet alfabetisch, lexicografisch in trefwoorden geordend; (fig. zegsw.) die man is een wandelende encyclopedie, is een veelweter;
2. bepaling en leer van de plaats die een wetenschap inneemt in samenhang met andere wetenschappen.

In de betekenis als onder 1. gegeven is het verschijnsel encyclopedie vrij jong, maar de eraan voorafgaande lange ontwikkelingsgeschiedenis kan niet veronachtzaamd worden. De eerste werken, de voorlopers van de latere encyclopedieën waren vnl. repertoria. Reeds bij de Grieken was behoefte aanwezig tot een zekere inventarisatie van de wetenschap van die tijd, maar in eerste instantie ten dienste van de opvoeding van de vrije burger. Egkuklios paideia was de algemene kennis die de ontwikkelde Griek paraat moest hebben. Zij omvatte: grammatica (d.w.z. elementair onderwijs in lezen en schrijven), retorica, muziek en wiskunde, uit welke vakken zich de artes Iiberales (vrije kunsten, want voorrecht van de vrije burger) ontwikkelden. Volgens de overlevering schreef Platoons leerling Speusippos een dergelijk repertorium, dat echter in geen enkele vorm bewaard bleef. Een sterk encyclopedisch karakter hadden de gezamenlijke werken van Aristoteles, omdat zij systematisch het totaal van de reeds indrukwekkende kennis en wetenschap van die tijd bestreken.

Maar pas de Romeinen met hun systematische aard hebben werken opgeleverd die als voorlopers van de hedendaagse encyclopedie kunnen gelden, o.a.: Cato Maior (234-149 v. C.), Praecepta adfilium, een repertorium ten dienste van zijn zoon; Varro (116-27 v. C.), Disciplinarum libri lX; Plinius Maior (23-79 n.C.), Naturalis Historia (37 dln.), het omvangrijkste en gezaghebbendste verzamelwerk van de oudheid (vele malen overgeschreven), maar ook lang van de middeleeuwen (43e druk in 1536). Destijds ontstond ook het beroemde werk van Verrius Flaccus (regering-Augustus), De verborum significatione (30 dln.), een lexicografisch repertorium voor Latijn, Romeinse instellingen, zeden en gewoonten. Festus (3e eeuw) maakte hiervan een populair geworden excerpt in 20 dln. In de 4e en 5e eeuw verschenen repertoria van de hand van Marcellus, Hesychios van Alexandrië en Capella.

Van grote betekenis is Cassiodorus (485-580) geweest, die vooreerst het kloosterwezen wist te herscheppen in een brandpunt van wetenschapsbeoefening in het vroegmiddeleeuwse christelijke klimaat, en vervolgens zijn Institutiones divinarum et humanarum uitgaf, een encyclopedisch geschrift waarin voor het eerst de jonge theologie met de oude artes liberales werd verenigd. De Spaanse aartsbisschop Isidorus van Sevilla volgde dit spoor toen hij in zijn Originum seu etymologiarum libri XX, voortbouwend op de antieken, de hele cultuur en wetenschap van zijn tijd omvatte, inclusief een ‘etymologisch’ woordenboek. Zijn voorbeeld vond veel navolging, maar tegelijkertijd deed een andere invloed zich gelden, nl. die van de glossaria (zie glosse), die sinds onheuglijke tijden alfabetisch gerangschikt waren. Het Liber glossarum (naam in de 19e eeuw eraan gegeven) is het eerste repertorium dat een alfabetische volgorde aanhoudt. De schrijver is onbekend, en het systeem ging weer verloren omdat het zinloos leek begrippen die bij elkaar horen, uiteen te halen, ook omdat men nog geen haast had om woorden te zoeken. Andere encyclopedische compilators die hierna komen, ruimen veel plaats in voor de theologie (b.v. de Engelse priester Beda, de Duitse abt van Fulda, Hrabanus Maurus). Bibliografisch werk verrichtte de patriarch van Konstantinopel, Fotios (ca. 820-895), terwijl ca. 1000 het anonieme werk Suidas (foutieve schrijfwijze voor souda, inleiding) verscheen, dat een glossarisch lexicon, biografie en repertorium tegelijk was.

Met de intrede van de scholastiek begon een heel nieuw tijdperk, waarin de theologie alle andere wetenschappen aan zich ondergeschikt maakte. Daarmee ging hand in hand een conserverende tendens, die slechts zocht te ordenen wat de ouden aan kennis hadden overgeleverd en geen behoefte had nieuwe wegen te openen. Tevens was dit de periode waarin het tot eer strekte grote hoeveelheden geleerdheid te vergaren en te spuien. Haar hoogtepunt bereikte de scholastiek met Thomas van Aquino, die met zijn Summa theologica (1267-73) niet alleen zijn tijdgenoten ver overtrof maar tegelijkertijd een weerspiegeling gaf van het totale middeleeuwse theologische denken. Hij verbond de godsdienst-filosofische gedachten van Augustinus met de aristotelische discipline. Tot aan de uitvinding van de boekdrukkunst werden nog een aantal min of meer belangrijke ordenende samenvattingen gegeven, waarvan opvallen: de Livres dou trésor door Brunetto Latini, leermeester van Dante, die het eerste repertorium in de landstaal schreef, en het anonieme Lucidarius dat voor het eerst bestemd was voor leken.

De renaissance bracht nieuwe mogelijkheden; de wetenschap verruimde zich, de techniek maakte vordering, het denken ontworstelde zich aan de theologie en de autoriteit vond kritiek. Zozeer was deze tijd een chaotische, waarin de oude normen en autoriteiten verdwenen en een ongeordende massa nieuwe gezichtspunten aan de orde kwam, dat men tenminste enig houvast te hebben in het overzicht der wetenschappen.

De natuurwetenschappen maakten in deze tijd reusachtige vorderingen, waardoor men er toe kwam de achtergebleven geesteswetenschappen naar hun voorbeeld op te bouwen. Het was het tijdperk waarin de studeerkamer een grote rol speelde: 12 tot 18 uur daarin doorbrengen was een van de manieren om als geleerde respect af te dwingen. Uit deze studeerkamers stammen o.a. een aantal reusachtige encyclopedische werken, veelal het werk van één man, die evenwel weinig met het dagelijks leven te maken had. Het zijn voorshands nog repertoria, die echter voor het eerst de titel encyclopedie gaan voeren: Encyclopaedia, seu orbis disciplinarium van Paul Scaliger (1559). Terzelfdertijd ontstond een werk van de Parijse Charles Estienne, dat als Dictionarium propriorum nominum epitome (1544) het voorbeeld werd voor een grote reeks historisch-geografische dictionnaires, die nagenoeg alle alfabetisch gerangschikt waren. F.

Bacon I van Verulam (1561-1626) gaf de stoot tot een nieuwe ontwikkeling. Het plan van een algemeen lexicon van de wetenschap en de schone kunsten werd door hem gedeeltelijk verwezenlijkt in zijn trilogie Instauratio magna (1620-23). Dit is een wijsgerige rangschikking van de wetenschappen. Zijn methode vond veel navolging in de 17e eeuw, die in veel opzichten het nieuw

gevondene uit de 16e eeuw trachtte te ordenen. Vele verzamelwerken op allerlei terrein verschenen. En toen begon ook weldra de alfabetische rangschikking tegelijk met de landstaal te zegevieren.

Allerlei andere opstellingen werden eerst nog toegepast (chronologische e.d.), maar de alfabetische won het tenslotte. Belangrijk is het werk van P. Bayle, Dictionaire historique et critique, oorspronkelijk bedoeld als bewerking van een ouder werk van Moréri, maar al werkend een wezenlijk nieuwe opzet geworden, dat voor het eerst breekt met het blinde geloven op gezag. Het werd een groot succes dat vele drukken beleefde.

Ook buiten Europa zijn reeds vroeg werken van encyclopedische aard verschenen. Zo in Perzië, Indië en China. Meestal waren het gigantische repertoria, compilatorisch van aard en weinig overzichtelijk. In omvang spannen zeker de Chinese de kroon: de Joeng-lo-ta-tjin (2e of 3e eeuw n. C.) omvatte 11995 delen, maar werd nooit gedrukt; de Koesjintoe-sjoe Tsjitsjing (1726) 5044 delen. De laatste is voor de cultuurgeschiedenis zeer waardevol.

De Venetiaanse franciscaan Coronelli begon in 1701 een algemene, alfabetisch-lexicografische encyclopedie, in het Italiaans geschreven. Deze is door zijn moderne overzichtelijkheid de eerste moderne encyclopedie. Slechts 7 van de 45 opgezette delen zijn verschenen. Het eerste voltooide werk van die aard is het Duitse Groszes vollständiges Universal-Lexikon (64 dln. 1732-50, 4 dln. suppl. 1751-54) van J.H. Zedler. Qua volledigheid overtrof deze verre de Franse Encyclopédie ou Dictionnaire raisonné des Sciences, des arts et des métiers (28 dln., 1751-72, 7 dln. suppl., 1776-80) van D.

Diderot. Oorspronkelijk was dit Franse werk gepland als een vertaling van de Engelse Chambers’ Cyclopedia (2 dln. 1728), die sterk op natuurwetenschappen en techniek was ingesteld, maar deze navolging werd reeds in het eerste stadium door de encyclopedisten verworpen. In beide encyclopedieën ontbraken geschiedenis en biografie. Chambers had het aantal trefwoorden zeer beperkt en een sluitend verwijzingensysteem ingevoerd. In de veel slordiger uitgevoerde Franse Encyclopédie werd vaak verwezen naar artikelen die niet opgenomen waren, terwijl de stijl dikwijls weinig exact was. Maar voor elke tak van wetenschap kwamen ook uitstekende artikelen voor.

Zeker was de Encyclopédie van Diderot drager bij uitstek van de ideeën der Verlichting en de opzet was geschikt om die ideeën in brede kring uit te dragen, waardoor voor het eerst de encyclopedie een belangrijk massacommunicatiemiddel werd. De geestelijke ondertoon was het geloof in de macht van de rede en in het recht van het onderzoek, ook wanneer beide de autoriteiten in gevaar brengen. In dezelfde tijd zijn een aantal soortgelijke of op oudere ideeën geïnspireerde encyclopedieën uitgekomen.

Maar dan gaan zich duidelijk twee richtingen aftekenen. Het prototype van de ene richting is de Engelse Encyclopaedia Britannica (3 dln. Londen 1768-71; 15e druk, 30 dln. Chicago, Londen, Toronto 1974), die beoogt in alfabetische volgorde grote afgeronde onderwerpen te geven, monografieën over begrippen, met weglating van het detail en beperking van het aantal trefwoorden. De biografie is niet verwaarloosd, maar eveneens wat aantal woorden betreft aan restricties onderworpen, en wat de behandeling aangaat in hetzelfde kader gevat. Het zeer uitvoerige alfabetisch-lexicografische register moet de gebruiker verder toegang geven tot de opzet. Deze opvatting is begrijpelijk tegen de sociale achtergrond van het Angelsaksische wetenschappelijke leven: veel langer dan in het overige deel van Europa bleef de wetenschap in Engeland beperkt tot de eigen kleine kring.

Het prototype van de andere richting is het Duitse Konversationslexikon, dat zijn waardigste vertegenwoordiger vond in het lexicon van Brockhaus (le dr., 8 dln., Leipzig 1796-1811; 17e dr., 24 dln. Wiesbaden 1966-76), dat beoogde door kleine korte artikelen snel antwoord te geven op vraagpunten die in de communicatie (toen vnl. ‘Konversation’) van de pas opgekomen burgerstand naar voren konden komen. Dit type is ontstaan uit het streven om de wetenschap te populariseren, hetgeen bevorderd werd doordat eerst de brede burgerij en later de massale arbeidersklasse haar plaats opeiste in het sociale leven, en dientengevolge aandeel wenste in de wetenschappelijke verworvenheden. Het Konversationslexikon groeide uit tot een naslagwerk dat op wetenschappelijk peil, maar begrijpelijk, bondig en concreet in een zeer groot aantal trefwoorden detailproblemen behandelt. Zie encyclopedie.

systematische encyclopedie

De democratisering van de wetenschap kon moeilijk een ander resultaat opleveren. Kenschetsend is dat de van deze richting verschijnende encyclopedieën veelal anoniem waren opgezet, in tegenstelling tot de gesigneerde bijdragen van de Encyclopaedia Britannica.

In Nederland helde men over naar het Angelsaksische type (voornaamste: de Grote Winkler Prins Encyclopedie, 1e dr. 16 dln. 1870-82; 7e dr. 20 dln. 1966-75; Oosthoek’s Geïllustreerde Encyclopedie, 1e dr. 11 dln. 1916-25, 7e dr. onder de titel De Grote Oosthoek, 20 dln. 1976 vlg.). Toch koerste ook de nieuwe uitgave van de Winkler Prins duidelijk in de richting van het Duitse type. De Oosthoek heeft vanaf de 5e druk gebroken met het overwegend lange artikel. Vermelding verdient de nogal grote omvang die het encyclopediewezen in het vrij kleine Ned. taalgebied vooral na de Tweede Wereldoorlog kreeg. Naast de genoemde typen is er nog het systematische, al dan niet alfabetisch gerangschikt. Een Ned. poging daartoe was de Eerste Ned. Systematisch Ingerichte Encyclopedie (ENSIE, 10 dln. 1946-52; met alfabetisch deel).

Tenslotte het Franse type, woordenboek en Konversationslexikon in één. Buiten Nederland is de Larousse een tussenvorm met een sterk woordenboekachtig karakter: Larousse du XXe siècle (4e dr. 6 dln. Parijs 1953-54), Grand Larousse encyclopédique (10 dln. Parijs 1960-64), waarvan een Ned. versie verschijnt: De Grote Ned. Larousse (24 dln. 1974 vlg.).

Welke vorm de encyclopedie in de naaste toekomst zal krijgen is een kwestie van aanpassing aan de directe behoefte, niet zozeer een wetenschappelijk principe. Ongetwijfeld zal trefwoordenrijkdom belangrijk blijven: het gebrek aan tijd tot uitgebreide oriëntatie vergt snelle informatie. Rijkdom aan trefwoorden, d.w.z. volledigheid binnen redelijke grenzen, heeft op het lange artikel voor, dat men direct ter zake gediend wordt. Breedvoerige uiteenzetting wordt meer en meer vervangen door efficiënte litteratuurverwijzingen. De concrete, afgeronde informatie is niet alleen voorkoming van tijdverspilling, maar ook van energieverspilling: de tijdrovende en enerverende overspecialisatie op het eigen terrein eist een minimum aan moeite tot oriëntatie op die terreinen waarmee de mens buiten zijn vakgebied dagelijks geconfronteerd wordt. Sinds een aantal jaren vindt een grotere verspreiding van encyclopedieën plaats enerzijds door een veel grotere vraag, anderzijds door een agressiever verkoopbeleid.

De encyclopedie zal het karakter van Konversationslexikon bepaald niet het minst houden door de moderne gespreksvormen als radio- en televisiequizzes, kryptogrammen e.d. Vermoedelijk zal het trefwoordenregister als tweede alfabet genoodzaakt zijn te verdwijnen (doorvoering van een consequent enkelvoudig alfabet). Illustraties behoren direct bij het trefwoord, waarop de druktechniek steeds beter ingesteld raakt. Alleen de zuiver instructieve illustratie is op haar plaats.

Hoewel de moderne mens beseft dat totale objectiviteit onbereikbaar is en neutraliteit geen doel kan zijn, zal de ontwikkeling van de menselijke geest borg staan voor het behoud van de oorspronkelijke gedachte van de encyclopedie: door een hanteerbare en distantie-scheppende ordening van de kennis bijdragen aan de geestelijke vorming van de mens. [Jac. L. Griep].

LITT. E.H. Lehmann, Gesch. des Konversationslexikons (1934); B. Wendt, Idee und Entwicklungsgesch. der enzykl. Lit. (1941); F. della Cork, Enciclopedisti latini (1946); G.A. Zischka, Index lexicorum (1959); Roman van een reus.

Negentig jaar Winkler Prins (1960); R.L. Colisson, Encyclopaedias. Their history throughout the ages (2e dr. 1966).

< >