Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Elevator

betekenis & definitie

[Lat.], m. (-s, -en),

1. (ook: elevateur), transporteur die het transportgoed grotendeels steil omhoog voert, m.n. bij steenkolen, ertsen, zand, meel, erwten, graan;
2.graansilo;
3. elevatorium; onderdeel van een regelzetmachine.

Men onderscheidt mechanische elevators (zie emmerladder) en pneumatische elevators. Pneumatische elevators onderhouden in een zuigbuis door middel van sterke luchtpompen een vacuüm van ca. 28 cmHg (ca. 0,037 N/mm2). Hierdoor wordt b.v. graan opgezogen en verder getransporteerd via aangesloten leidingen. Om het stof dat hierbij ontstaat af te voeren, is aan de bovenzijde van de elevator een cycloon gemonteerd die als stofafscheider fungeert. Om de laatste resten schadelijke stoffen af te scheiden wordt de lucht uiteindelijk nog door een filter gevoerd. Voor havens zijn grote inrichtingen met een overlaadcapaciteit van 100-350 t/h mobiel uitgevoerd; voor het vullen van graansilo’s zijn er kleinere elevators als voertuig uitgerust. De pneumatische elevator kan gebruikt worden voor overslag van alle soorten poedervormige stoffen.

< >