een vervorming van een vast lichaam ten gevolge van uitwendige krachten die daarop aangrijpen, die aan de volgende drie voorwaarden voldoet:
1. na wegvallen van de vervormende krachten, neemt het lichaam zijn oorspronkelijke vorm weer aan, dit in tegenstelling tot een plastische vervorming;
2. de vervorming is recht evenredig met de vervormende kracht (zie Hooke, wet van);
3. bij gelijktijdige werking van verschillende krachten is de totale vervorming de vectorsom van de afzonderlijke vervormingen. De vervormende kracht F die op een oppervlak S van een lichaam (afb.) inwerkt kan steeds ontbonden worden in een normaalkracht Fn loodrecht op S en een schuif kracht Fs rakend aan S. Op S werkt dan een normaalspanning σ = FJS en een schuifspanning т = FJS. Door een normaalspanning ondergaat een lichaam lengteveranderingen (zie rek), maar een rechthoekig parallelepipedum blijft rechthoekig. Door een schuifspanning treden juist hoekveranderingen op, door het verschuiven van twee vlakken ten opzichte van elkaar (zie afschuiving). Een willekeurige vervorming kan altijd teruggebracht worden tot deze eenvoudige lengte- en hoekveranderingen.