Sergej Michailovitsj, Russisch filmregisseur en -theoreticus, *23.1.1898 Riga, ♱ll-2.1948 Moskou. Eisenstein studeerde bouwkunde en nam in 1918 als vrijwilliger dienst in het Rode Leger.
Hier begon hij met het ontwerpen van propagandeaffiches en het organiseren van toneelvoorstellingen. Hij werd sterk beïnvloed door o.a. Freud en Marx en door de Japanse cultuur, m.n. door het kaboekitheater. Terug in Moskou kwam hij in aanraking met de theaterleider V.E.Meyerhold (*1874, ♱1942) en trad in 1920 toe tot de Proletkult (organisatie tot ontwikkeling van proletarische cultuur) als ontwerper en regisseur. Door middel van stilering, generalisering en karikatuur zocht hij naar nieuwe vormen o.a. onder invloed van het toen in de mode zijnde zgn. excentrieke theater. Via de Russische filmregisseur L.V.Koelesjov (*1899, ♱1944) kwam hij in contact met de film.
Vooral op de film Intolerance (1916) van D.W.Griffith baseerden de meeste jonge Russische filmregisseurs hun op montage toegespitste theorieën. In 1923 regisseerde Eisenstein de korte film Glumovs dagboek als onderdeel van een theaterproduktie. In de lange film Staking (1925) bracht hij zijn ideeën naar voren: in tegenstelling tot Koelesjov en V.I.Poedovkin meende hij dat montage niet slechts een aaneenschakeling moest zijn van beelden om daarmee een impressie op te bouwen; voor hem werd montage gekarakteriseerd door de botsing, door het dramatische conflict van twee tegenover elkaar gestelde, elkaar opvolgende beelden.Eisenstein behaalde met een vast team, bestaande uit G.Aleksandrov en cameraman E.Tissé, grote faam met de Pantserkruiser Potemkin (1925) die internationaal de doorbraak van de Sovjetfilm betekende. In eigen land werd na de film Oktober (1927) in toenemende mate kritiek uitgeoefend op de toegepaste ‘intellectuele montage’. De komst van de geluidsfilm bracht o.a. Eisenstein ertoe het gebruik dat Hollywood ervan maakte, op artistieke gronden af te wijzen: volgens hem moest het worden gebruikt als element in de montage.
In 1929 vertrok hij met zijn team naar West-Europa en naar de VS om nieuwe technieken te bestuderen. In Hollywood vond een aantal projecten geen doorgang; een verblijf in Mexico (Que viva Mexico!) eindigde zonder succes.
In 1932 keerde Eisenstein teleurgesteld naar Moskou terug; anderen poogden van zijn 65 km filmmateriaal iets te maken. Hij doceerde aan de Staatsfilmschool. Pas in 1938 voltooide hij zijn eerste geluidsfilm, Alexander Nevski, waarin hij nauw samenwerkte met de componist S.S.Prokovjev en waarin hij zijn nu bij geluid aangepaste theorieën opnieuw gestalte gaf. In Ivan de Verschrikkelijke deel I en II voerde hij zijn ideeën nog sterker door en kwam tot indrukwekkende beeldcomposities. Kritiek belette hem het derde deel te maken. Na zijn dood werd hij steeds meer beschouwd als de belangrijkste filmtheoreticus.
Zijn publikaties kwamen vooral sedert 1968 opnieuw in de belangstelling. Werken: films: Stachka (1925), Bronenosets Potjomkin (1925), Oktjabr (1927), Staroje i novoje (1929), Que viva Mexico! (1931—32; onvoltooid), Bezhin lug (1935—37; onvoltooid), Alexander Nevski (1938), Ivan Grosnii i (1944), Ivan Grosnii n (1946); publikaties (vert.): The film sense (1942), Film forum (1949), Notes of a film director (1959), Film essays with a lecture (1968).
LITT. M.Seton, S.M.Eisenstein, a biography (1952); V.Nizhny, Lessons with Eisenstein (1962);
Montagu, With Eisenstein in Hollywood (1968);M.Geduld en R.Gottesman, S.Eisenstein and U. Sinclair. The making and unmaking of Que viva Mexico! (1970).