m. (-s, soms -en),
1. afgescheiden, min of meer bolvormig vochtdeeltje: de regen valt bij druppels; er hangt een druppel aan je neus; (minder eig.) zeer kleine hoeveelheid, meest met ontkenning: ik heb nog geen druppel gedronken; (zegsw.) zij lijken op elkaar als twee druppels water, sprekend; het is een druppel aan de emmer, een niets betekenende hoeveelheid; de druppel die de emmer (de beker) doet overlopen, de laatste oorzaak, de aanleiding voor een uitbarsting;
2. druppels, geneesmiddel dat bij druppels toegediend wordt; (gew.) glaasje, borrel;
3. (bouwkunde) bijwerk onder kapitelen, drop.