bn.,
1. onder invloed van, bedwelmd door de drank, beschonken: de wijn maakt hem dronken; iemand dronken voeren; hij is zo dronken als een tol; met zijn dronken kop, gat, dronken zijnde;
2. buiten zichzelf door het nuttigen (eig. of fig.) of genieten van iets: dronken van bloed; dronken van muziek; dronken van vreugde, zo blij, dat men haast zijn zinnen kwijt is;
3. bij vergelijking: een schroef, waarvan de draad niet zuiver is en die daardoor wiebelt.