m. (-s),
1. die draait; werkman die voorwerpen op de draai-of pottenbank maakt;
2. iemand die niet voor de waarheid uitkomt, veinzer;
3. man zonder beginselen;
4. (zeilvaart) werktuig om het want aan te draaien;
5. de tweede halswervel;
6. Vortex, geslacht der trilwormen;
7. soort van duiven die bij het vliegen de vleugels met kracht aan de rugzijde samenslaan.
De draaier, axis, heeft op het wervellichaam een benige zuil, waarom de eerste halswervel (zie atlas) en zo het hoofd kunnen draaien. In het gewricht tussen atlas en draaier worden de horizontale draaibewegingen van het hoofd (het nee-schudden) ingeleid (ca. 30° naar elke kant). De verdere draaiing (ca. 75° naar elke kant) geschiedt grotendeels in de gewrichten van alle zeven halswervels gezamenlijk.