I. (drong door, is en heeft doorgedrongen),
1. voortgaan met dringen;
2. met moeite, strijd door iets heen komen om een bepaald punt te bereiken, zich een weg banen: hij is tot de hoofdstad van de vijand doorgedrongen; in een woud doordringen; (fig.) hij is in de geheimen der natuur doorgedrongen, heeft ze ontsluierd, doorgrond; door een tussenliggende stof heen komen: de regen is tot op de huid doorgedrongen; tot iemand -, hem bewust, begrijpelijk, duidelijk worden: het drong niet tot hem door dat hij daarmee buiten zijn boekje ging;
II. (doordrong', heeft doordrongen),
1. dringen in alle delen van: een nevel die alles doordrong; (fig.) iemand van iets doordringen, hem het besef, de overtuiging bijbrengen van; van de waarheid van een stelling doordrongen zijn, volkomen overtuigd;
2. dringende gaan, zich een weg banen door.