(dreef door, heeft en is doorgedreven),
1. verder drijven (onoverg.): de balk dreef door; driftig worden (van schepen), doordat het anker niet houdt; (overg.) een kudde doordrijven;
2. drijvend gaan door;
3. (een mening, een besluit) door gestadige drang, tegen de wens of het gevoelen van anderen doen aanvaarden of uitvoeren, doorzetten: hij wist zijn gevoelen door te drijven; een benoeming doordrijven;
4. (onoverg.) door mijngesteente heen aanbrengen: de nieuwe afvoer werd snel doorgedreven.