v./m. (-en), (ook: reuzenmossel), mosselsoort.
De doopvontschelp, Tridacna gigas (zie tweekleppigen), grootste mosselsoort; de schelpen kunnen meer dan 130 cm lang worden en ruim 250 kg wegen. De dikke schelpkleppen hebben 4-6 grove radiale ribben, waarvan de uiteinden bij het sluiten van de schelp in elkaar grijpen. Zij leven op koraalriffen van de Indonesische Archipel tot Zuid-Japan en in het westelijk deel van de Grote Oceaan. Kleinere Tridacna-soorten komen voor tot in de Rode Zee en aan de oostkust van Zuid-Afrika. Merkwaardig is de symbiose met eencellige algen, zoöxanthellen, die in de verdikte mantelrand van het dier leven en een deel van zijn voedsel vormen. De doopvontschelp dankt haar naam aan het gebruik als wijwaterbak of doopvont in kerken.