[Lat. dilatatio, uitbreiding], v. (-s), term voor verwijding, in diverse disciplines in gebruik:
1. (natuurkunde-scheikunde) uitzetting, volumevergroting ;
2. (geneeskunde) verwijding van holle organen (maag, hart, bloedvaten, enz.) veelal ten gevolge van ziekteprocessen;
3. (plantkunde) verwijding van bast en schors in verband met de toenemende omtrek. zie diktegroei.
NATUURKUNDE
Men spreekt van dilatatie bij:
1. een vormverandering waarbij het volume groter wordt, maar geen draaiing of vervorming van de volume-elementen plaatsheeft. De meest algemene dilatatie kan beschouwd worden als een verandering, waarbij de lengte-afmetingen volgens drie onderling loodrechte richtingen, de zgn. hoofdrichtingen, in bepaalde verhoudingen worden vergroot. Dientengevolge gaat een bol over in een drie-assige ellipsoïde;
2. een uitzetting als gevolg van verhoging van de temperatuur. Ze is de oorzaak van de zgn. thermische spanningen die optreden, vooral in metalen constructies.
SCHEIKUNDE
De dilatatie van vloeistoffen, speciaal de zgn. smeltdilatatie wordt gebruikt voor het karakteriseren van materialen, b.v. vetten. Hiervoor gebruikt men een dilatometer.