Franse Stad, hoofdstad van het dep. Côted’Or, aan de samenvloeiing van Suzon en Ouche en aan het kanaal van Bourgondië, 150800 inw.
Dijon is een belangrijk knooppunt van spoorwegen, regionaal verzorgingscentrum met gevarieerde industrie: metaalwaren, voedingsmiddelen, chemische, farmaceutische en elektrotechnische produkten. Interessante gebouwen zijn: de gotische kathedraal Saint-Bénigne (13e eeuw) met romaans portaal, de gotische Saint-Michel, Notre-Dame (met slaguurwerk, door Filips de Stoute uit Kortrijk meegebracht), 17e-eeuwse particuliere huizen (o.a. Hotel de Vogüé), het jezuïetencollege (17e—18e eeuw), thans gemeentelijke bibliotheek (fraaie handschriften), en het vm. hertogelijk paleis (Filips de Stoute), thans Musée des Beaux-Arts. Dijon heeft een universiteit en een kunstacademie. GESCHIEDENIS. Dijon heette in de Romeinse tijd Divio of Castrum Divionense. De stad werd beroemd door de stichting in 525 van de abdij Saint-Bénigne.
In de 11e eeuw werd Dijon de residentie van de hertogen van Bourgondië, die voor de verfraaiing van hun paleis en van de stad kunstenaars uit Noord-Frankrijk en de Nederlanden naar hun hof lieten komen, zoals J.de Baerze en C.Sluter (Mozesput). Gedurende de regering van de Bourgondische hertogen in de latere middeleeuwen was Dijon een van de grote culturele centra van Frankrijk. Aan deze bloeitijd kwam een einde toen Bourgondië in 1477 weer met de Franse kroon werd verenigd. In de 18e eeuw ontwikkelde zich de handel, terwijl de litteraire salons met die van Parijs konden wedijveren.
LITT. P.Quarré e.a., Le diocèse de Dijon, histoire et art (1957).