Ned. wet die regels bevat met betrekking tot het verrichten van proeven op dieren, en die tot doel heeft proefdieren te beschermen voor onnodig leed. Er is sprake van een dierproef in de zin der wet als aan drie voorwaarden is voldaan:
1. het onderzoek moet verricht worden op gewervelde dieren;
2. de mogelijkheid moet aanwezig zijn dat de gezondheid van het dier wordt benadeeld, pijn of ander ernstig ongemak wordt berokkend;
3. het onderzoek moet gericht zijn op de gezondheid van mens en dier, of wetenschappelijk onderzoek of een gewichtig ander belang betreffen.
De regelingen voor het verrichten van dierproeven omvatten tevens het verbod om paard, hond, kat of aap te gebruiken voor een proef als dit ook met een ander dier kan en de plicht tot het toepassen van diergeografie. Schematische indeling verdoving bij pijnlijke ingrepen en het eventueel doden na afloop van een proef. In België wordt het verrichten van dierproeven door artt. 6 en 7 van de Wet op de Dierenbescherming van2.7.1975 beperkt en aan een strenge controle onderworpen.
