m. (mv.), diepzeebewonende vissen.
Diepzeevissen is de verzamelnaam voor vissoorten die in de oceaan leven op een diepte van minstens 250 m, waartoe ook een aantal soorten (zie lantaarnvissen) behoren die gedurende de nacht naar de oppervlakte komen. De pelagische soorten (vooral zalmachtigen, haringachtigen en lantaarnvissen, in mindere mate hengelvissen, palingachtigen, eekhoornvissen en baarsachtigen), die voornamelijk voorkomen in tropische en subtropische gebieden, vertonen velerlei aanpassingen aan het milieu: voornamelijk dierlijk voedsel, weinig of geen licht, rustig water. Soms heeft deze aanpassing tot groteske vormen geleid, met grote bekken en vervaarlijke tanden. Ca. 75% van de soorten en ruim 90% van de individuen heeft lichtorganen, om de prooi te lokken, aanvallers af te schrikken, of soortgenoten te herkennen. Aangezien ook de meeste prooidieren voorzien zijn van lichtgevende organen, behouden de ogen hun functie. De geringe fysieke eisen van het milieu, b.v. geen branding, hebben geleid tot reductie van skelet en spierstelsel. De lengte bedraagt tot ca. 15 cm.
De bodemvissen (zie benthos) omvatten vaak sterk afwijkende vormen, speciaal aangepast aan het bodemleven. Zij zijn gewoonlijk steviger van bouw en bereiken een grotere lengte (ruim 30 cm). Lichtgevende organen komen vaak voor; de ogen zijn soms gereduceerd.
LITT. N.B.Marshall, Aspects of deep sea biology (1954).