Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

Diamant (edelsteen)

betekenis & definitie

[Gr. adamas, onbedwingbaar, d.i. zeer hard],

I. o. als stofnaam, m. als voorwerpsnaam (en),
1. buitengewoon hard edelgesteente : een ruwe, een geslepen diamant; diamant kloven, slijpen, zetten; een diamant van het eerste (zuiverste) water, volkomen doorzichtig en zonder enig gebrek; (fig.) een ongeslepen diamant, iemand met een uitstekende zedelijke (of verstandelijke) aanleg die nog achter ruwe vormen schuilgaat; (scherts.) grove (Amersfoortse) diamanten, keistenen;
2. als gereedschap: diamantsplinter in een handvat gezet en gebruikt om glas te snijden;

(timmervak) diamantkop; II. v./m., letter korps van 4 punten.

Diamant is een kubisch mineraal, bestaande uit zuivere koolstof, met volumieke massa 3,50—3,51 g/cm

3. Het kristalliseert meestal in octaëders, maar ook vele andere kristalvormen, en tweelingen, komen voor. Behalve in afzonderlijke kristallen komt diamant ook voor in kleine, meestal grijze stukjes, die bestaan uit aggregaat van kleine kristalletjes (carbon, carbonado).

EIGENSCHAPPEN

Diamant splijt uitmuntend volgens de vlakken van de octaëder. Zuivere diamant is kleurloos en volkomen doorschijnend; vele diamanten zijn echter gekleurd (geel, groenachtig, bruin of grijs, soms blauw), de kleur is meestal licht. Ook intensief groene, gele en blauwe diamanten, die volkomen doorschijnend zijn, komen voor. De doorzichtigheid lijdt door een ruw oppervlak, door insluitsels van vaste stoffen en vloeistoffen, door blaasjes en door sprongen. zie Brekingsindex en dispersie zijn zeer groot, wat de flonkering en het fraaie kleurenspel van de diamant verklaart. De brekingsindex 2,417 voor de D-lijn, verloopt sterk met de golflengte, dit veroorzaakt de grote dispersie. De hardheid van diamant is 10, d.w.z. harder dan elke andere stof; het kan dan ook alleen door zichzelf gekrast worden. In de kristalstructuur van diamant (in 1913 bepaald door W.H.Bragg en zoon met behulp van röntgenstralen, (zie diamantstructuur) ligt elk koolstofatoom in het middelpunt van een tetraëder met vier andere koolstofatomen op een afstand van 0,154 nm op de hoekpunten ervan.

Bij verhitting onder afsluiting van de lucht gaat diamant over in grafiet. Oxidatie kan behalve door verhitting bij aanwezigheid van zuurstof tot boven 720 °C, ook tot stand worden gebracht door smelten met een mengsel van salpeter en soda of van kalium bichromaat en zwavelzuur. Overigens is diamant chemisch onaantastbaar.

diamant. Diamantproduktie in 1973 land produktie mln. karaat Zaïre 17,0 USSR 12,0 Zuid-Afrika en Namibië 9,4 Ghana 2,2 Angola 2,2 Sierra Leone 1,7 Venezuela 0,5 Brazilië 0,3 overige 2,5

VOORKOMEN

Diamant is in zijn primaire vindplaatsen gebonden aan het ultrabasische gesteente kimberliet en (in Australië) basalt. Zwermen van kimberlietpijpen en gangen hebben in Zuid-Afrika en in Siberië de aardkorst doorbroken en materiaal uit de diepte van de aardmantel naar boven gebracht. In een klein aantal kimberlietpijpen is diamant aangetroffen in economisch winbare hoeveelheid. In 1870 begon de eerste diamantwinning uit kimberliet in het Kimberley-district van ZuidAfrika. Voor 1870 werd diamant gewonnen uit alluviale afzettingen (secundaire vindplaatsen), o.a. in Brazilië, India, Zuid-Afrika.

Ca.1960 is de winning van diamant in Siberië begonnen. WINNING. Waar diamant gewonnen wordt uit kimberlietpijpen, is het economisch minimum gehalte 0,10-0,35 karaat per t, hetgeen overeenkomt met 0,02-0,07 g per t. De waarde wordt echter niet alleen bepaald door het gewicht, maar is in sterke mate mede afhankelijk van de grootte en kwaliteit van de diamanten.

SYNTHETISCHE DIAMANT

In 1955 is men erin geslaagd synthetische diamant te produceren, al betreft het hier erg kleine (ca. 1 mm) stukjes, die slechts voor industrieel gebruik geschikt zijn. De produktie van synthetische diamant is toch sterk gestegen; in 1973: 40 mln. t.

PRODUKTIE

De wereldproduktie van diamant in 1973 (zie tabel) bedroeg 49,7mln. karaat, waarvan 12 % sierdiamant. Het aanbod van diamant wordt grotendeels beheerst door de Diamond Trading Company te Londen (het ‘Syndicaat’), de verkooporganisatie van het >De Beers-concern en andere mijnen, die 80 % van de wereldproduktie beheersen. De handel in geslepen diamant is aan strenge normen onderworpen en vindt plaats op diamantbeurzen, o.a. te Amsterdam, Antwerpen, Londen, die zijn georganiseerd in de World Federation of Diamond Bourses. Centra van de diamantindustrie zijn België, India, Israël, de VS, de BRD, Nederland, Zuid-Afrika, Frankrijk en Groot-Brittannië.

GEBRUIK

Industrieel wordt diamant gebruikt voor het slijpen en snijden van gereedschapswerktuigen; diamantkronen voor diepboringen; doorboorde diamanten voor het trekken van de wolfraamdraden voor gloeilampen. Als siersteen wordt de diamant in een passende vorm, meestal de briljantvorm, geslepen. De steen wordt gewaardeerd op grootte, kleur, zuiverheid en slijpsel.

De waarde in 1975 van een briljant van 1 karaat (bluewhite, perfect) bedroeg ca. f20000, terwijl een steen van een half karaat van identieke kwaliteit slechts f5000 opbracht. Beroemde diamanten zijn o.a. Cullinan, Grootmogol, zie Koh-i-Noor, Regent. BEWERKING. Omdat diamant de hardste stof is, kan het alleen door zichzelf bewerkt worden (briljantslijpsel). Sierdiamanten ondergaan doorgaans drie bewerkingen. De eerste heeft tot doel de steen de voordeligste vorm te geven, en eventuele fouten of glessen in de steen zoveel mogelijk uit te schakelen; hiervoor wordt de steen om te beginnen gekloofd of gezaagd.

Hierna volgt de volgende bewerking, het snijden, waarbij de steen een afgeronde vorm of rondist wordt gegeven. Om de gesneden diamant zijn schittering te geven, moet hij worden geslepen tot een bepaald aantal facetten. Bij de meest voorkomende vorm zijn dat er 57, die onder een bepaalde hoek met elkaar staan om de steen de optimale schittering te geven. De diamanten worden geslepen op een snel draaiende schijf die met diamantpoeder houdende olie is ingestreken. De steen wordt systematisch geslepen: eerst in kruis, dan in achtkant en vervolgens wordt hij gebriljanteerd.

GESCHIEDENIS

Het slijpen van diamanten werd in Indië reeds lang toegepast en werd via Konstantinopel en Venetië in Europa bekend. Zo werden ca. 1400 in Vlaanderen en Duitsland diamanten geslepen, vanwaar dit bedrijf zich naar Frankrijk uitbreidde. De Brugse slijper Lodewijk van Berkem sleep voor het eerst de steen zo, dat het grootst mogelijke deel van het opvallend licht terug kwam naar de toeschouwer, het zgn. maximum aan ‘vuur’ vertoonde.

Hoofdzetel van de diamantslijperij was in de 15e eeuw Brugge, in de 16e eeuw Antwerpen. Na de Spaanse verovering van Antwerpen (1585) vluchtten veel diamantbewerkers naar de Noordelijke Nederlanden en in de 17e en 18e eeuw werd Amsterdam de hoofdzetel van de diamantslijperij. Reeds in het begin van de 17e eeuw waren in Amsterdam veel diamantbewerkers werkzaam, waaronder, daar er geen gilde in bestond, vele Portugese joden en vluchtelingen uit Polen en Duitsland. Een poging van christen juweliers in 1748 een gilde te stichten, stuitte af op een weigering van de stedelijke overheid. De na de ontdekking van de rijke Braziliaanse diamantvelden (1727) aangebroken bloei voor de Ned. diamantnijverheid duurde tot de Franse overheersing, gedurende welke zij bijna geheel verliep. In 1824 deed een consortium van kooplieden en juweliers een aantal jongens in de leer bij de enkele diamantbewerkers die nog aanwezig waren en daarmede legde het een nieuwe grondslag voor de Amsterdamse diamantnijverheid, die tevens belangrijke veranderingen onderging.

Zo werd na 1820 de tot dien in huisarbeid verrichte diamantbewerking grotendeels in fabrieken ondergebracht, gingen paarden als energiebron de ‘molendraaisters’ vervangen en kwam in 1840 de eerste stoomslijperij in bedrijf. In de tweede helft van de 19e eeuw trad een malaise in doordat de aanvoer van ruwe diamant steeds geringer werd, terwijl bovendien onder invloed van achtereenvolgende oorlogen de vraag naar geslepen diamant vrijwel was weggevallen. Daarna ontstond opnieuw een grote vraag en omdat intussen ook de diamantvelden van Zuid-Afrika ontdekt waren (1867), herleefde de industrie en volgde, ook voor de Antwerpse slijperijen, een bloeitijd, de zgn. Kaapse tijd (1872-76). Onder invloed van een penibele situatie van de diamantbewerkers, die tot een spontane staking leidde, werd in 1894 de -> Algemene Nederlandse Diamantbewerkersbond opgericht, in 1895 in België de Antwerpsche Diamantbewerkersbond, de voorloopster van de Algemene Diamantbewerkersbond van België. Tijdens de Eerste Wereldoorlog kwamen veel Belg. vluchtelingen naar Nederland en na enige jaren van stilstand beleefde de diamantindustrie er tot 1920 een grote bloei.

Sindsdien verplaatste de industrie zich voor een belangrijk deel naar Antwerpen, terwijl ook in Duitsland en ZuidAfrika diamantindustrieën ontstonden. Gedurende de Tweede Wereldoorlog werden de diamantbewerkers en diamantairs uit Nederland weggevoerd; slechts weinigen keerden terug.

Na 1945 heeft men getracht de diamantindustrie ook voor Nederland te behouden. Ondanks de achteruitgang van de diamantindustrie in Nederland, bleef Amsterdam, met de in 1896 opgerichte Vereniging Beurs voor de Diamanthandel, als centraal punt in de diamanthandel een belangrijke plaats innemen.

LITT. H.Heertje, De diamantbewerkers van Amsterdam (1938); D.Wolfs en J.Mechelen, De bewerking van het diamant (1956); S.Tolansky, The history and use of diamond (1962); S.Asscher, Diamant (1975).

< >