v. (-en), de bepaling onder welke omstandigheden welke gedragingen wel en welke niet als delict gelden.
De delictomschrijving creëert de mogelijke criminaliteit als gevolg van de definitie van delict als iedere menselijke gedraging die door de wet op straffe wordt verboden. Het is dan ook zowel voor de rechter als voor de burger belangrijk dat de te verbieden gedragingen nauwgezet door de wetgever in al haar elementen omschreven worden, voor de één opdat voorkomen wordt dat hij in plaats van de wetgever door interpretatie moet bepalen welke gedragingen strafbaar zijn, voor de ander opdat hij van te voren en niet pas na rechterlijke uitspraak weet of een bepaalde gedraging strafbaar is. De moeilijkheid is dat de wetgever niet alle delicten ondubbelzinnig feitelijk kan omschrijven en voor bepaalde elementen van sommige delictstypen slechts vage normatieve woorden kan gebruiken (b.v. ‘aanstotelijk voor de eerbaarheid’ en ‘in strijd met de goede zeden’ in verband met pornografie en bij de zgn. culpose delicten, waar niet een bepaald omschreven gedraging verboden wordt, maar heel algemeen dood door schuld). In navolging van de Duitse strafrechtslitteratuur spreekt men in deze gevallen van ‘open’ delictomschrijvingen, waarin de strafbaar gestelde gedraging naast feitelijke ook normatieve elementen bevat, waaraan de rechter feitelijk inhoud moet geven. ‘Gesloten’ delictomschrijvingen zijn die waarin de strafbaar gestelde gedraging alleen feitelijk omschreven staat en de rechter geen aanvullende taak gelaten is.
Litt. A.A.G.Peters, Opzet en schuld in het strafrecht (diss. 1966).