Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-08-2021

David, jan baptist

betekenis & definitie

Vlaams rooms-katholiek geestelijke, taalgeleerde en historicus, *25.1.1801 Lier, ♱24.3.1866 Leuven. David was directeur van het stedelijk college te Mechelen (1831-36).

In 1834 werd hij hoogleraar Ned. letterkunde aan de toen opgerichte katholieke universiteit, sedert 1836 ook in de vaderlandse geschiedenis. Hij was medeoprichter van het genootschap Met Tyd en Vlyt. David was een vooraanstaande figuur uit de beginperiode van de Vlaamse Beweging. Hij streefde naar een herleving van de Zuidned. cultuur. Met J.F. Willems stichtte hij de Maatschappij ter bevordering van de Ned. taal en letterkunde. Hij bemiddelde in de spellingoorlog, o.m. in zijn tijdschrift De Middelaer (1840—43), en kantte zich tegen de vorming van een aparte Vlaamse taal.

Op litterair terrein was David classicist. Hij verzorgde een spraakkunst en verschillende Middelned. tekstuitgaven. Zijn Vaderlandsche Historie (11 dln. 1842-66) bleef onvoltooid en is geheel verouderd. Het Davids fonds (gesticht in 1875) is naar hem genoemd.

Litt. L.Wils, J.David en de Vlaamse beweging van zijn tijd (1957).

< >