[köng-hane; Wels, samenstemming, harmonie],
v./m. (g. mv.), een algemene benaming voor de verscheidene stelsels van binnenrijm en allitteratie in de Kymrische of Welse poëzie (Kymrische taalen letterkunde). In de oudste poëzie is het gebruik van cynghanedd nog vrij, later wordt het aan vaste regels gebonden en is de cynghanedd kenmerkend voor bepaalde prosodische vormen (cywydd, englyn). Dit laatste is vooral het werk van de bard Dafydd ap Gwilym. In de loop der eeuwen werden de regels van de cynghanedd weliswaar enigszins gewijzigd, maar in grote trekken hielden zij stand.
Men onderscheidt vier hoofdsoorten van cynghanedd, waarvan sommige slechts op bepaalde plaatsen in een gedicht mogen voorkomen:
1. cynghanedd groes (kruiscynghanedd), waar alle medeklinkers van de eerste helft van een versregel allittereren met (d.w.z. gelijk zijn aan) die van de tweede helft: Dafydd Llwyd ef a ddaw llu;
2. cynghanedd draws (tegengestelde cynghanedd), waar een deel van de consonanten der twee helften allittereren: Ar dy rudd fal aur a drig;
3. cynghanedd sain (klanksynghanedd), waar geaccentueerde lettergrepen in een versregel door binnenrijm verbonden zijn, terwijl de medeklinker vóór de tweede geaccentueerde syllabe allittereert met een volgende syllabe, dikwijls met de eindsyllabe van het vers: Ni bu ddrwg mewn gwg a gau;
4. cynghanedd lusg (slepende cynghanedd), waar de eerste geaccentueerde lettergreep door binnenrijm verbonden is met de voorlaatste van de versregel: Ble mae un wlad yn LlAadin. De oorsprong van de cynghanedd zoekt men in het Latijnse proza van de Gallische retoren, maar dit is geenszins bewezen.
LITT. J.Loth, Métrique galloise (1900-02); J.Glyn Davies, Welsh metrics (1911); G.Williams, An introduction to Welsh poetry (1953); J.P.Clancy, Medieval Welsh lyrics (1965).