[Oudfr.], v. (-s), in het Oudfrans recht het ongeschreven gewoonterecht, in de Nederlanden vroeger costume genoemd.
Na de ontbinding van het Frankische Rijk in de 9e eeuw stond in Frankrijk en elders de wetgeving eeuwen lang vrijwel stil en ontwikkelde zich het recht alleen als gewoonterecht (costumier recht). Zolang dit niet was opgetekend, was zijn bestaan vaak moeilijk vast te stellen en bracht het in de praktijk rechtsonzekerheid. Om dit te verhelpen is men in de 13e eeuw in Frankrijk en elders in Europa, b.v. in Duitsland en later ook in de Nederlanden begonnen het costumiere recht op te tekenen. Aanvankelijk geschiedde dit door particulieren (rechtsboek), o.a. dat van de Coutumes de Beauvousis (voltooid door Philippe de Beaumanoir) en de Grand coutumier de Normandie, beide uit de 13e eeuw. Deze laatste had zo groot gezag, dat hij bij de rechtspraak in Normandië gebruikt werd als ware hij een wetboek. Later heeft ook de overheid haar zorg gewijd aan de optekening van de coutume, eerst het plaatselijk gezag, sinds 1454 ook het centraal gezag, toen Karel VIIl de optekening van de coutume in geheel Frankrijk gelastte.
Aanvankelijk vorderde het werk zeer langzaam. De meeste optekeningen kwamen tot stand onder Lodewijk XII, b.v. de coutume d’Orléans (1509) en de coutume de Paris (1510), maar ook daarna ging de optekening nog door. In 1531 gelastte Karel V dat de coutumes in Nederland moesten worden opgetekend, en hij herhaalde dit in 1540, toen nog bijna nergens aan dit bevel uitvoering was gegeven. Op verscheidene plaatsen is men toen begonnen het costumiere recht te beschrijven. In 1569 gelastte de landvoogd Alva, dat de beschrijving binnen drie maanden gereed moest zijn, op straffe van onwaarde der coustume. Verscheidene plattelandsdistricten en steden hebben toen hun costumen ingezonden, maar lang niet alle.
Uit de Noordelijke Nederlanden zijn vrijwel geen costumen opgezonden; uit Gelderland en Overijssel in het geheel niet. De besturen van de rechtskringen waren bevreesd, dat hun lokale gewoonterechtelijke regels ten offer zouden vallen aan de unificatiedrang van de Habsburgse landsheren. De optekening van de costumen vorderde pas onder de aartshertogen Albrecht en Isabella in de Zuidelijke Nederlanden. Nadat de costumen waren opgetekend, zijn zij in Frankrijk ook voorwerp geworden van wetenschappelijke beoefening door de juristen (vooral de coutume de Paris) en vormden zij zodoende een tegenwicht tegen de invloed en de eenzijdige beoefening van het Romeins recht. De coutumen, hoewel geenszins vrij van Romeinsrechtelijke bestanddelen, bevatten toch in de eerste plaats recht van inheemse origine. Dit was vooral het geval in het midden en noorden van Frankrijk, waar trouwens het coutumerecht zich ook het meest ontwikkeld heeft (pays de droit coutumier).
In het zuiden (pays de droit écrit) had het Romeins recht veel meer invloed gehad en was het derhalve ook veel meer binnengedrongen in het costumiere recht. Uit de coutumes (vooral de coutume de Paris) is veel recht overgegaan in de Code Civil en zo ook in het Ned. BW.
Litt. F.Olivier Martin, La coutume de Paris, trait d’union entre le droit romain et les législations modernes (1925); J.Gilissen, Les phases de la codification et de l’homologation des coutumes dans les XVII provinces des Pays Bas (in: Tijdschr. voor Rechtsgesch. XVIII, 1950).