[Eng.], o., bedrijfsvorm waarbij aan de werknemers, behalve hun vast loon (en aandeel in de winst), ook een aandeel in het kapitaal van de onderneming wordt toegekend.
In Engeland heeft de term copartnership een zeer ruime betekenis. Er worden eveneens toegerekend normale winstdelingsstelsels, waaraan geen aandelen e.d. te pas komen. Het uiteindelijke doel dat men met copartnership hoopt te bereiken is de verheffing van de werknemer tot volledig deelgenoot in de onderneming. Copartnership bevat drie elementen, die zich in het bijzonder lenen om het gestelde doel te bereiken:
1. het bevorderen van de vorming van meer duurzaam bezit;
2. het doorbreken van de eenzijdigheid van de eigendom der onderneming door de werknemer in de gelegenheid te stellen de medeëigendom te verkrijgen (waaruit een betere samenvlechting van werknemersen ondernemingsbelang resulteert);
3. het verkrijgen van-medezeggenschap in de algemene vergadering van aandeelhouders. Ook wordt copartnership wel voorgesteld in het kader van een streven naar -bezitsspreiding.
Het invoeren van een copartnershipstelsel in een onderneming vooronderstelt een goede verstandhouding en wederzijds begrip tussen leiding en werknemers. Anderzijds is er van het eenmaal ingevoerde stelsel een stimulerende invloed te verwachten op de menselijke verhoudingen binnen de onderneming en daardoor tevens op de produktiviteit. Te onderscheiden vallen stelsels die de werknemers hetzij een daadwerkelijke prikkel geven, hetzij een gerede mogelijkheid verschaffen tot het verwerven van aandelen. De regelingen kunnen een min of meer eenmalig (b.v. bij gelegenheid van een nieuwe uitgifte of een jubileum), dan wel een meer duurzaam karakter hebben en gericht zijn op persoonlijk dan wel gemeenschappelijk bezit. Bij persoonlijk bezit komen de doelstellingen van copartnership meer tot hun recht. In de meeste voorkomende gevallen van copartnership verkrijgen de werknemers de werknemersaandelen, die meestal op naam zijn gesteld, via winstdeling.
Andere bronnen zijn echter schenking, besparing uit lopende inkomsten door middel van een ondernemingsspaarregeling en andere verkrijging uit eigen middelen, eventueel zelfs op afbetaling. De werknemers kunnen de verkregen aandelen meestal wel aan collega’s en in sommige gevallen ook aan de onderneming verkopen maar niet aan derden. Ook kent het merendeel van de ondernemingen die het copartnershipstelsel toepassen een proefperiode voor deelneming, terwijl zowel verplichte als vrijwillige deelneming voorkomen.
In de VS kent men regelingen waarbij de onderneming faciliteiten van financiële aard verleent om de werknemers in het bezit van aandelen te brengen (zgn. stock purchase plans en stock option plans) en die waarbij de onderneming geen financiële bijdrage van enige betekenis verleent, maar voornamelijk een gelegenheid tot aandelenverwerving schept, die hierin bestaat dat zij haar administratieve medewerking verleent.
Ook in Engeland en de BRD biedt een aantal ondernemingen hun werknemers de gelegenheid op aantrekkelijke wijze (b.v. een lagere koers dan de beurskoers) aandelen in de eigen onderneming te verwerven. De Franse wetgeving kent een specifieke ondernemingsvorm, die de idee van copartnership tracht te bevorderen, de zgn. Société à participation ouvrière (met de aandelen op naam van een coöperatie, die in de aandeelhoudersvergadering en de raad van commissarissen vertegenwoordigd is); daarnaast wordt ook wel copartnership in gewone vennootschappen toegepast. In 1967 werd een verordening aangenomen krachtens welke ondernemers een deel van hun belastbare winst moeten uitkeren aan hun werknemers in de vorm van vijf jaar geblokkeerde aandelen of obligaties of aan een door de werknemers beheerd beleggingsfonds in de vorm van aandelen. Naar aanleiding van de onlusten en stakingen in mei 1968 werd door de regering uitbreiding van het copartnership gegarandeerd.
In Nederland werd copartnership in 1874 en kort daarna vooral in enige drukkerijen ingevoerd. Sommige bedrijven kennen een regeling krachtens welke de onderneming bevordert dat haar werknemers in het bezit geraken van certificaten van aandelen in de onderneming, waarbij de aandelen in het algemeen eigendom zijn van een rechtspersoonlijkheid bezittend administratiekantoor binnen de onderneming. Deze zgn. certificaatregelingen hebben wel de vorming van meer duurzaam bezit en de mede-eigendom in economische zin met copartnership gemeen, maar missen de medezeggenschap in de algemene vergadering van aandeelhouders. In 1881 begon de Koninklijke Ned. Gisten Spiritusfabriek te Delft, onder directeur J.C.van -Marken, een certificaatregeling, in de 20e eeuw gevolgd door o.a. Koninklijke Machinefabriek Stork & Co. en Philips.
Na 1940 kwamen overeenkomstige regelingen tot stand bij o.a. Ned. Doken Scheepsbouw Maatschappij, en P. van Ommeren.
Ook in België zijn de copartnershipregelingen beperkt tot enkele ondernemingen. Zij hebben veelal aandelen aan het personeel ter beschikking gesteld hetzij bij gelegenheid van een nieuwe aandelenuitgifte hetzij bij een jubileum (o.a. bij de Belg. Intercommunale Electriciteitsmij Intercom, Generale Bankmaatschappij, Royal Axminster).
Litt. Aandeelhoudersrechten van werknemers: copartnership en certificaatstelsel, rapp. van een subcomm. v.d. Comm. Bezitsspreiding (1958); W. Wallace, Prescription for partnership (1959).