o.,
1. spel van melodie en tegenmelodie;
2. het toevoegen van één of meer stemmen bij een gegeven melodie.
Nader bepaald is contrapunt: de leer van de meerstemmige schrijfwijze, de kunst om verschillende melodische stemmen gelijktijdig te laten horen. De onderscheiden stemmen kunnen daarbij:
1. geheel verschillende melodieën gelijktijdig doen horen, eventueel tegen een gegeven melodie, die men cantus firmus noemt;
2. de melodie tegen zichzelf laten horen, waarbij dezelfde melodie dus door de verschillende stemmen kort na elkaar wordt ingezet, al dan niet gevarieerd, b.v. tweemaal zo snel, van achter naar voren enz.;
3. achtereenvolgens met hetzelfde thema inzetten, waarvan de voortspinning dan echter verschillend is (imitatie). Wat het verband der verschillende stemmen betreft maakt men onderscheid tussen harmonisch contrapunt, waarbij het verloop der partijen sterk door harmonische voorstellingen wordt bepaald en lineair contrapunt, waarbij de samenklank het resultaat van een aantal zelfstandige melodische lijnen is. Voorts spreekt men van vocaal en instrumentaal contrapunt, enkel en dubbel of omkeerbaar contrapunt. In het laatste geval is het mogelijk een der partijen een octaaf, deciem of duodeciem te verplaatsen, zodat b.v. de sopraanmelodie boven de alt ook door de tenor tegen dezelfde altmelodie ten gehore kan worden gebracht. De kunst om melodieën te combineren beleefde een hoogtepunt in de 15e en 16e eeuw, m.n. in Frankrijk en de Nederlanden. De belangrijkste contrapuntische vormen zijn de canon en de fuga.
Litt. H.Bellerman, Der Contrapunkt (1862); S. Jadassohn, Mus. Kompositionslehre (1884); H.Riemann, Lehrbuch des einfachen, doppelten und imitierenden Kontrapunkts (1882); P.Hindemith, Unterweisung im Tonsatz i (2e dr. 1940); E.Pepping, Der polyphone Satz (2dln. 1950-57); H.Lemacher en Fl.Schroeder, Lehrbuch des Kontrapunkts (1950); A.Schönberg (red.), Preliminary exercises in counterpoint (1963).