o., het accepteren van een groepsnorm bij gebrek aan eigen opvattingen, of onder invloed van groepspressie of sociale controle ten koste van eigen opvattingen, in tegenstelling tot nonconformisme.
Bij conformisme, als het accepteren van een groepsnorm, gaat het zowel om een groep waar iemand bij hoort, als om een groep waar hij graag bij zou willen horen.
De meeste mensen hanteren om uiteenlopende redenen overigens zo nu en dan het eigen oordeel niet principieel. Afhankelijk van de situatie is men geneigd op het inzicht van anderen af te gaan, ook wanneer dit inzicht kennelijk onvolledig of onjuist is. Van conformisme spreekt men dan ook liever bij personen die zelden tot eigen oordeelsvorming komen. Het gaat in deze gevallen meestal niet om een intellectueel onvermogen, maar veeleer om een o.a. door de opvoeding ontstane gewoonte om zich steeds zonder reserve aan te sluiten bij oordeel, levenswijze enz. van anderen.
Litt. J.A.Berg en B.M.Bass (red.), Conformity and deviation (1961).