v./m. (-en), in de atmosfeer zwevend zeer fijn deeltje, waarop waterdamp condenseert bij de vorming van mist en wolken.
Condensatiekernen zijn vaste of vloeibare, vaak hygroscopische, deeltjes o.a. bestaande uit klei, roet, teer, zwavel- of salpeterzuur en zeezout. Naar gelang de afmetingen van de deeltjes zijn te onderscheiden: kleine kernen (vaak Aitkenkernen genoemd, kleiner dan 0,lμ.m), grote kernen (0,1— lμm) en reuzenkernen (groter dan lμm). De kleine kernen zijn percentueel het sterkst vertegenwoordigd. Hun aantal varieert op normale waarnemingshoogte van enkele duizenden per cm3 in schone, landelijke streken tot meer dan 100000 per cm3 in steden en industriegebieden. Het aantal deeltjes neemt boven de continenten snel af met de hoogte. Op 5 km hoogte bedraagt het nog maar ca. 1/100 van dat op normale waarnemingshoogte.