dat deel van de nationale economie, bestaande uit overheid en sociale verzekeringen, waar de tot stand gebrachte →gemeenschapsvoorzieningen en →overdrachtsuitgaven worden bekostigd uit →heffingen, d.w.z. uit buiten de markt om verkregen beschikkingsmacht, en waarvan aard en omvang worden bepaald door het →budgetmechanisme. Tegenover de collectieve staat de private of particuliere sector waar voorzieningen via de markt worden geleverd; tot deze worden ook de →overheidsbedrijven gerekend.
De collectieve sector is in Nederland gegroeid van ca. 10 % in 1900 tot ca. 50 % in 1975. In België valt een gelijklopende ontwikkeling waar te nemen.