Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-07-2019

Coen, Jan Pieterszoon

betekenis & definitie

Ned. koloniaal bewindsman, *8.1.1587 Hoorn, ♱21.9.1629 Batavia. Coen ging in 1607 als onderkoopman in dienst van de Verenigde Oostindische Compagnie (voc) naar Indië; in 1612 maakte hij zijn tweede reis als opperkoopman.

In 1613 werd hij president van de loges te Bantam en Jacatra,in 1614 directeur-generaal van de handel en in 1618 gouverneur-generaal. Coen veroverde in 1619 Jacatra. Op de plaats van de verwoeste stad stichtte hij NieuwHoorn, dat door de Heren XVII in Batavia werd herdoopt. Berucht is Coens optreden tegen de Bandanezen, toen dezen onder Engelse invloed hun contracten niet nakwamen. Hij bereikte daarmee dat de VOC tegen lage kosten de wereldproduktie van muskaatnoten en foelie in handen kreeg. In 1623 vroeg Coen ontslag.

In Nederland teruggekeerd deed hij voorstellen tot algehele reorganisatie van het stelsel van de voc, voorstellen die op vrijhandel en kolonisatie berustten: hij wilde de stichting van Ned. volksplantingen, vrije vaart in de Archipel voor particulieren, maar handhaving van het monopolie van de voc ten aanzien van de handel tussen de Oost en de Republiek. De vrees dat de particuliere handel een bedreiging voor het monopolie zou vormen, was er oorzaak van dat de bewindhebbers deze voorstellen niet overnamen. In 1624 werd Coen opnieuw aangesteld tot gouverneur-generaal, maar door vertraging vertrok hij pas in 1627. In 1628 belegerde een Matarams leger vergeefs Batavia; tijdens een tweede beleg, eveneens vergeefs, overleed Coen, vermoedelijk aan de cholera.Coen was een van de grondvesters van het Ned. koloniale rijk. Hij bleef zijn devies (‘dispereert niet’) trouw en trachtte steeds de situatie van de voc te verbeteren en het monopolie te handhaven, zich bewust van ‘daar can in Indien wat groots verricht’ (brief aan de bewindvoerders van de voc, 29. 9.1618). Hij trachtte Spanjaarden en Engelsen uit de Archipel te verdrijven. Herhaaldelijk drong hij aan op zending van schepen, minder corrupt personeel en vooral geld ter bevordering van de handel (de cost gaet voor de baet uyt). LITT. H.F.M.Huybers, J.P.Coen (1914); H.Colenbrander, I.P.Coen, Bescheiden omtrent zijn bedrijf in Indië (16 dln. 1919-34); J.M.Fuchs, J.P.Coen in uitspraken van hemzelf en anderen (1937); L.Kiers, Coen op Banda (1943); C.Gerretson, Coen’s eerherstel (1944); J.van der Woude, Coen (1948); J. de Pater, J.P.Coen en Indië in zijn tijd (1952); A.

Romein, J.P.Coen. Couste que Couste (in: J.en A. Romein, Erflaters van onze beschaving, dl. 2., 4e dr. 1971).

< >