Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Gepubliceerd op 27-07-2019

cluniacenzer

betekenis & definitie

m. (-s), lid van een middeleeuwse congregatie van benedictijnen.

(e) De cluniacenzers werden aldus genoemd naar het in 909 door Willem van Aquitanië gestichte klooster van Cluny. Hertog Willem schonk klooster en bezittingen aan de H. Stoel, waardoor het geheel onttrokken werd aan vorstelijke en bisschoppelijke inmenging. De eerste abten van Cluny: Berno (♰929), Odo (926-42), Maiolus (954-94), Odilo (9941049), Hugo (1049—1109) en Petrus Venerabilis (1122 -56) brachten de congregatie tot grote bloei, zodat zij een belangrijke plaats kon innemen in de hervormingsbewegingen van de 11e en 12e eeuw. De cluniacenzers volgden de regel van Benedictus, aangevuld met enkele tradities van Benedictus van Aniane en het benedictijner concilie van Aken (817). Het hoofdaccent van hun geestelijk leven lag op het koorgebed.

Kerkbouw, kerksieraden en liturgische vieringen kregen grote aandacht; de invloed der cluniacenzers in deze was in die eeuwen overwegend. De vele onderhorige kloosters waren, als Cluny zelf, onttrokken aan de zeggingsmacht van de lokale vorsten. Hierdoor werden de cluniacenzers een sterke steun voor de realisering van de gregoriaanse ideeën (→Gregorius VII, →investituurstrijd): ‘vrijheid’ voor de kerk, centralisatie van het pauselijk gezag, strijd tegen lekeninvestituur, simonie en priesterhuwelijk. In de bloeiperiode telde de congregatie ca. 3000 kloosters. De congregatie viel tijdens de Reformatie uiteen. LITT. G.de Valous, Le monachisme clunisien (2 dln. 1935); J.Wollasch enz., Neue Forschungen über Cluny und die Cluniazenser (1959); C.Brooke, Kloosterwerelden 1000—1300 (1974).

< >