[Fr.], .. I. zn. m.,
1. modieuze verfijning in uiterlijk voorkomen of sociaal gedrag: de chic van haar kleding; een sfeer van distinctie en chic; wat getuigt van aanspraak op die verfijning: dat behoort tot de chic;
2. (collectief) de mensen die chic zijn: de Haagse chic;
II. (ook chique) bn. en bw. (chiquer, chicst), in het bezit of getuigend van modieuze verfijning: er uitzien; een chic heer; een chique hoed; (zwakker) deftig, uit de hogere stand: chique kennissen; wat u daar doet is niet niet fatsoenlijk, niet netjes; bw.: chic gekleed; dat staat
I. zn. m.,
1. modieuze verfijning in uiterlijk voorkomen of sociaal gedrag: de chic van haar kleding; een sfeer van distinctie en chic; wat getuigt van aanspraak op die verfijning: dat behoort tot de chic;
2. (collectief) de mensen die chic zijn: de Haagse chic;
II. (ook chique) bn. en bw. (chiquer, chicst), in het bezit of getuigend van modieuze verfijning: er uitzien; een chic heer; een chique hoed; (zwakker) deftig, uit de hogere stand: chique kennissen; wat u daar doet is niet niet fatsoenlijk, niet netjes; bw.: chic gekleed; dat staat chic.